De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd713 Aan Johann Reuchlin
| |
[pagina 153]
| |
en toenaam over de hekel haalt. Maar naar mijn oordeel is het monster het in geen geval waard vermeld te worden in de geschriften van de geleerden. God allemachtig, van wat voor werktuig maken de ondermijners van de religie gebruik, verborgen achter hun maskers! Die ene halfjoodse christen heeft het christendom meer schade toegebracht dan al het joodse uitschot bij elkaar; hij doet, als ik me niet vergis, voor zijn volk precies wat Zopyrus voor Darius deed,Ga naar voetnoot2. hoewel hij nog veel misdadiger is. Laten wij, Reuchlin, met voorbijgaan van deze monsters, ons verblijden in Christus en genoegen scheppen in eervolle studie. De heer van RochesterGa naar voetnoot3. en Colet maken het goed. Alle geleerde en fatsoenlijke mensen staan achter je. Ik heb me beklaagd bij Van Dorp, waarom deze universiteit zich met jouw zaak bemoeit, want ze maakten hiertoe misbruik van zijn pen en zijn onnozelheid. Hij antwoordde dat alleen Adriaan, die nu kardinaal is geworden, daarvoor verantwoordelijk was,Ga naar voetnoot4. en dat er nooit sprake is geweest van ketterij, maar slechts van fouten. Wat echter is vrij van fouten? Hoewel ik er daarin geen zie. Ik heb het boekjeGa naar voetnoot5. in het Latijn laten vertalen en het naar de bisschop van Rochester gestuurd. Vaarwel. Leuven, 15 november. Ik zou uitvoeriger willen schrijven, maar deze bezorger was niet helemaal betrouwbaar. |
|