De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
Erasmus van Rotterdam aan de doorluchtige vorst Ernst, hertog van Beieren, gegroetMarcus Tullius Cicero, volgens iedereen de meest overvloedige en onuitputtelijke bron der welsprekendheid, geeft toe dat de ader van de spreekvaardigheid snel opdroogt als men haar niet door dagelijkse oefening van lezen en schrijven aanvult.Ga naar voetnoot1. Wat denkt u, vorst Ernst - befaamd niet alleen door uw voorvaderen - hoe het mij verging? Terwijl ik al nauwelijks over een mager stroompje van welsprekendheid beschik, bracht ik vele jaren door met een soort studie die niets bijdraagt tot een betere stijl en zelfs een hoe rijk ook stromende woordenvloed kan droogleggen en een briljante stijl overdekken met schimmel en roest. Wat is er slechter voor verzorgd taalgebruik dan een wanordelijke lectuur die je heen en weer sleept langs allerlei schrijvers en dan ook nog met een onbeholpen stijl? Dat nu was voortdurend het geval bij het Nieuwe Testament, bij het drukken en herdrukken van de Chiliades, bij het opnieuw uitgeven van de boeken van Hieronymus. Om de ruwheid of poverheid van taal die ik door dit soort studie had opgelopen enigszins ongedaan te maken, nam ik, toen ik het afgelopen voorjaar naar Brittannië ging, Quintus Curtius mee op mijn reis over land en zee. Toen ik hem vroeger als jongen las, vond ik hem zeer helder en verzorgd en ik vind dat nog steeds, nu ik hem na een lange tijd opnieuw lees. Wat is het jammer dat een zo lezenswaardige schrijver ons is overgeleverd zonder hoofd, omdat de twee eerste boeken ontbreken, terwijl het laatste op veel plaatsen verminkt en beknot is. Ondertussen lachte ik om de leugens van de Griekse geschiedschrijvers, die Quintus Curtius geregeld lijkt af te zwakken; zij gebruikten al hun krachten om een uitstekend en onnavolgbaar vorst te schilderen, en toch, wat beschreven zij anders dan iemand die, van zijn verstand beroofd, de wereld wilde roven en overal het geluk aan zijn zijde vond? Want dronken van wijn was hij niet gevaarlijker dan in zijn woede en eerzucht. En hoe succesvoller de stoutmoedigheid van deze heerszuchtige geest was, hoe verderfelijker hij was voor de mensheid. Ik heb even weinig bewondering voor de Alexander van de Griekse geschiedschrijvers als voor de Achilles van Homerus; beiden zijn het slechtste voorbeeld van een goed vorst, ook al zien we misschien een paar goede eigenschappen tussen al hun ondeugden. Was het werkelijk de moeite waard Afrika, Europa en Azië in al | |
[pagina 140]
| |
die bloedbaden te storten, alleen maar om één van zijn verstand beroofde jongeman zijn zin te geven, wiens eerzucht niet bevredigd kon worden met heel deze aarde? Het is maar goed dat de fortuin, anders nooit zo inschikkelijk, deze vloek een lang leven ontzegde. Ik heb sommige passages verbeterd en van aantekeningen voorzien, met een argumentatie als zich een nieuw woord voordoet bij deze schrijver. Daarmee doe ik bepaalde woordenvitters een plezier die me bijna bij ieder woord in de rede plegen te vallen en roepen dat het bij de goede schrijvers niet voorkomt. Ik vond dat ik het resultaat, of mijn inspanning, aan u moest opdragen om te bewijzen dat ik zeker wel denk aan de vorst aan wie ik persoonlijk veel verschuldigd ben, omdat ik eerder op zeer gunstige voorwaarden door hem werd uitgenodigd, aan wie ook in het algemeen alle ingewijden in de schone letteren dank verschuldigd zijn. U siert de letteren door de roemrijke stamboom van uw voorouders, beveelt ze aan door de integriteit van uw karakter, koestert ze met uw goedgunstigheid, beschermt ze met uw gezag, en wel zodanig dat weldra niets gezegender zal zijn dan de letteren, als alle andere vorsten hun dwaze neiging tot oorlog voeren laten varen en uw voorbeeld volgen. Vaarwel. 4 november 1517 |
|