696 Aan Maarten van Dorp
[Leuven, ca. 2 november 1517]
Erasmus aan zijn vriend Van Dorp
Hoewel ik onze vriend Nève al voortdurend aanspoor tot vrede en eendracht, heb ik hem toch, op dezelfde dag waarop je het mij vroeg, over die kwestieGa naar voetnoot1. gesproken, en wel op zo scherpe toon dat de man bijna kwaad op mij werd. Er is niemand onder de stervelingen die een zo grote hekel heeft aan ruzie en niemand die zich zo graag afzijdig houdt van andermans zaken. Niemand is vriendelijker, niemand vriendschappelijker dan de Nève. Ik zou graag willen dat hem ook deze gelukkige omstandigheid ten deel was gevallen. Met zijn talent verdient hij het, vrij van dergelijke beslommeringen, zich helemaal te kunnen wijden aan de hoogste studie. Daarom zag ik er enige tijd van af met hem samen te wonen. Nu zou ik met meer genoegen bij hem wonen, als hij zich van die zaken zou hebben losgemaakt. Niet dat hij me daarmee belast, maar omdat we dan ongehinderd onze tijd zouden kunnen besteden aan de bezigheden die we gemeen hebben. Ik zal hem blijven aanraden te doen wat ik zelf van plan ben te doen. Ik vraag alleen dit van je, mijn beste Van Dorp: