De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841

[p. 123]

690 Aan Thomas Lupset
Leuven, 26 oktober [1517]

Erasmus aan zijn vriend Lupset, gegroet

Ik vraag je, hoe kom je er bij dat ik boos op je ben?^1. Is het omdat ik je in mijn brief zo vriendschappelijk aanmaande? En wat betreft het feit dat ik niets had geschreven, jij was veeleer boos omdat je niets op mijn laatste brief hebt geantwoord. Van More ontving ik een korte verhandeling en verder nog van alles. Hij heeft je zaak uiterst welwillend verdedigd, ook al was dat nergens voor nodig, want ik ben van mezelf al bereid je genegen te zijn en zal niet dulden daarin te worden overtroffen. Het bijvoegsel bij mijn Copia heb ik nog niet van More ontvangen.^2. Ik zou graag willen dat je ervoor zorgt dat het bij mij terugkomt, als je dat kunt. Ik heb Bade geschreven je aan te sporen mij Linacre's vertaling van Galenus te sturen, niet als gift, maar voor mijn rekening gekocht. Ik zou graag willen dat je me eens hier komt opzoeken. Busleiden heeft een college gesticht, waar drie uitstekende professoren in de drie talen zullen doceren. Er is al een uitmuntende hebraïst, genaamd Mattheus.^3. Vaarwel en doe je ouders mijn hartelijke groeten.

Leuven, 26 oktober

1. Zie brief 664, waarop deze brief het antwoord is.

2. De pueris instituendis (Over de opvoeding van kinderen), dat pas in 1529 werd gedrukt.

3. Mattheus Adrianus.