De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841

691 Aan Gilles Busleiden
Leuven, 30 oktober [1517]

Erasmus aan Busleiden, gegroet

De arts^1. verblijft hier al enige tijd, niet zonder grote kosten voor hem en met achterlating van zijn praktijk en vrouw^2. en met de winter voor de deur. Het lijkt mij de prachtigste zaak van de wereld, onsterfelijke roem waardig, maar het belangrijkste is hoe men begint. Naar mijn mening moet men niet beginnen met gewone of middelmatige, maar met in het oog lopende professoren van grote naam. Gelukkig hebben we hier een man zoals we zelfs niet uit Italië kunnen halen en daarom moeten we naar mijn oordeel al het mogelijke doen om hem hier vast te houden. Dat zal gebeuren als we hem onmiddellijk een aanstelling geven, en hem het salaris toekennen dat hij verdient. In

1. Mattheus Adrianus.

2. In Middelburg.

[p. 124]

het begin kan men beter het geld voor de anderen enige tijd inhouden, als het onderwijs in de drie talen maar met waardigheid en luister van start gaat. Ik heb de man aangeraden in eigen persoon te onderhandelen. Als zeker is dat het legaat wordt uitgevoerd, kan men iets met hem regelen; zo niet dan moet men hem erop wijzen dat hij niet vergeefs in onzekerheid verkeert.

Als u wilt dat ik help met het zoeken van een Griekse kandidaat, of met iets anders, zeg het me dan. Er is hier een voortreffelijke jongeman, Rescius, die geleerder is dan hij zich voordoet, maar ik zou liever, zoals ik al zei, beginnen met beroemde en uitnemende professoren. Vaarwel, edele heer.

Stoort u zich er niet aan dat doctor Mattheus niet erg welsprekend en zorgvuldig is in het Latijn. Hij weet genoeg om te kunnen doceren en hij is beter dan wie ook thuis in de geschriften van zijn volk. Dat is voor deze zaak het belangrijkste.

Aan de weledele heer Gilles Busleiden, een bijzonder hoog te achten beschermheer.