De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd684 Van Thomas More aan Pieter Gillis
| |
[pagina 116]
| |
Thomas More groet zijn vriend Pieter GillisGegroet, mijn dierbare Pieter. Ik wil ontzettend graag weten of het wat beter met je gaat, want dat is iets wat mij evenzeer ter harte gaat als wat dan ook van mijzelf; daarom doe ik zorgvuldig navraag en luister ik overal aandachtig naar alles wat er gezegd wordt. Sommigen kwamen met hoopgevende berichten, hetzij op goede gronden, wat hopelijk het geval is, hetzij om zich naar mijn wensen te voegen. Ik heb een brief geschreven aan onze vriend Erasmus.Ga naar voetnoot1. Ik stuur je die zonder verzegeling, je moet hem zelf verzegelen; het is volstrekt onnodig dat iets wat aan hem geschreven is verzegeld wordt voordat het naar jou gaat. Enkele versjes die ik op het schilderij maakte, even onbeholpen als dat kundig geschilderd is, heb ik voor je uitgeschreven. Als jij vindt dat ze het waard zijn, stuur ze dan naar Erasmus; werp ze anders in het vuur. Het ga je goed. 7 oktober
Verzen op het tweeluik, waarop Erasmus en Pieter Gillis gezamenlijk zijn afgebeeld door de uitnemende kunstenaar Quinten, en wel zo dat bij Erasmus, die juist begint met de Parafrase van de brief aan de Romeinen, boeken zijn geschilderd waarvan de titels zichtbaar zijn, en Pieter een aan hem geadresseerde brief vasthoudt in het handschrift van More, dat de schilder ook werkelijk heeft nagebootst.
Het schilderij spreekt:
Zulke vrienden als eens Castor en Pollux waren,
zijn ook Erasmus en Gillis, die ik hier laat zien.
Het doet More verdriet ver weg van hen te zijn, met wie hij door vriendschap
zo nauw verbonden is als iemand amper met zichzelf kan zijn.
Zo is er tegemoetgekomen aan zijn verlangen, nu hij niet bij hen is:
een hartelijke brief brengt hun geest, ik hun lichaam.
Ik, More, spreek hier zelf:
De personen naar wie je kijkt, herken je, denk ik
aan hun gezicht, als je hen ook maar één keer eerder
hebt gezien. Zo niet, dan verraadt de brief gericht
aan hemzelf wie de een is; de ander,
om je het te laten weten, zie, schrijft zelf zijn naam.
| |
[pagina 117]
| |
Overigens, ook al zou hij zelf verzwijgen wie hij was,
dan kun je het weten door de titels van de boeken,
die overal ter wereld worden gelezen.
Quinten! jij, die de oude kunst opnieuw doet leven,
geen minder kunstenaar dan de grote Apelles,
die, het is verbazingwekkend, door het mengen van kleuren
leven geeft aan levenloze vormen,
ach! waarom wilde je portretten, zo mooi gemaakt,
met zoveel moeite, van zulke mannen
als de oude tijd er slechts weinig kende,
als onze tijd er nog minder kent,
als de toekomst er misschien helemaal niet zal kennen,
op kwetsbaar hout aanbrengen?
Ze verdienen steviger materiaal,
dat ze, voor eeuwig vastgelegd, bewaren kan.
O, als je op die manier aan je eigen faam
en de wens van latere geslachten had gedacht!
Want als er in de eeuwen die gaan komen enig
gevoel voor schone kunsten blijft bestaan
en de gruwelijke Mars Minerva niet vertrapt,
voor hoeveel zou het nageslacht dit schilderij niet kopen?
Mijn beste Pieter, onze Quinten heeft alles wonderbaarlijk uitgebeeld, maar bovenal blijkt hij een wonderbaarlijk vervalser te zijn! Want hij heeft het opschrift van mijn brief aan jou zo goed geïmiteerd, dat zelfs ik hetzelfde niet voor een tweede keer op dezelfde manier zou kunnen. Daarom: tenzij hij die brief voor enig doel wil bewaren, of jijzelf, zou je hem aan mij willen terugsturen? Als hij een plaats krijgt bij het schilderij zal het wonder dubbel groot zijn. Als hij verloren is gegaan of als jullie er iets aan hebben, zal ikzelf proberen op mijn beurt de imitator van mijn handschrift te imiteren. Het ga je goed, samen met je charmante echtgenote.Ga naar voetnoot2. |