De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd674 Van Paschasius Berselius
| |
[pagina 103]
| |
delijk als u bent. Ik ontving immers, wat ik nooit had verwacht, op 14 september uw prachtige brief,Ga naar voetnoot1. vol genegenheid en elegantie. O dag die ik met een wit steentje moet merken, meer dan gelukkige dag, waar ik in ontelbare gebeden om gevraagd heb! Voorwaar, geen dag in mijn hele leven waarvan het licht mij zo welkom was, die me zo vrolijk tegemoet straalde, die zo heerlijk aan de oostelijke hemel begon. Deze ene dag zag en beleefde de vreugde die mij door uw schrijven ten deel viel. Ik was buiten mezelf van opwinding toen ik de schaar had gehanteerd die u boven aan het papier met zo'n vaardige hand had getekend.Ga naar voetnoot2. Het verwondde mijn hart, maakte me week van binnen, zette mijn verstand stil. Nooit ervoer ik een zo zoete betovering van de liefde. God geve dat ik daar vaak van mag genieten. Ik bewaar uw brief zorgvuldig; hij zal voor mij een blijvend pand zijn van uw genegenheid voor mij. Onze bisschopGa naar voetnoot3. is een paar dagen geleden naar Frankrijk vertrokken en over zijn terugkeer staat nog niets vast. Zodra hij naar deze stad of zijn geboortestreek is teruggekeerd, zal ik klaar staan en mijn best doen om vol vuur en overgave verder te gaan met wat u mij had opgedragen met betrekking tot hem. Deze jongemanGa naar voetnoot4. die je mijn brief bracht, is zeer innemend en prettig in de omgang. Hij was een maand bijna voortdurend bij mij te gast en leerde mij in die tijd op gedegen wijze de grondbeginselen van het Hebreeuws; de Griekse leerde ik immers ook al van Aleandro, een op alle gebieden zeer geleerd man, kort voordat hij naar Italië ging. U ziet, mijn beste leraar, waar ik allemaal mee bezig ben. Ik vrees dat ik op twee stoelen wil zittenGa naar voetnoot5. en op geen van beide mag plaatsnemen. Maar ik zal niet aflaten me tot het uiterste in te spannen, misschien dat onverdroten arbeid alles zal overwinnen. Ik beveel u mijn leraar Hebreeuws aan. Hij gaat naar Leuven om u op te zoeken; hij zal terugkeren wanneer het schikt, hopelijk met een brief van u. Want ik wil nog steeds graag wat ik in mijn vorige brief schreef en wat u me in de uwe vriendelijk beloofde, namelijk de titels van alle boeken die u hebt uitgegeven én die waar u nog aan werkt; als ik ze zou krijgen, zult u niemand vinden die dankbaarder is dan ik. Groet uw vrienden Van Dorp en Desmarais uit mijn naam. Ik ben beiden | |
[pagina 104]
| |
zeer genegen, ook al is geen van de twee me zelfs van gezicht bekend. Niemand in Leuven overtreft deze grote mannen op het gebied van de letteren. Vaarwel, sieraad van de letteren en de geletterden, en beantwoord, als het u goed dunkt, de genegenheid van uw nederige zoon Berselius die u meer genegen is dan wie ook. Van mijn cel in Luik, 17 september |
|