De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841

671 Aan [Willem Bollart?]
[Leuven, ca. 16 september 1517?]

Gegroet, zeer eerwaarde vader. Toen ik vandaag na de maaltijd over de markt terugliep naar huis, maakte Desmarais me erop attent dat Uwe Eerwaarde ons passeerde; ik kwam er evenwel pas achter toen u al voorbij was. Het was voor mij tegelijk een reden voor spijten blijdschap: spijt omdat ik u niet had herkend en de verschuldigde eer bewezen; blijdschap omdat ik hoorde dat u, nu een zo belangrijk persoon binnen de kerk, hier bent, met wie ik vroeger huis en beschermheer^1. deelde en die ik vanwege een voorkeur voor dezelfde vormen van studie bijzonder liefhad. Ik feliciteer u met uw succes, maar ik

1. Hendrik van Bergen.

[p. 101]

betreur mijn positie niet. Mijn positie had, als ik had gewild, beter kunnen zijn, maar deze nederige lachte mij meer toe. Ik zou rechtstreeks naar u toesnellen als een verkoudheid, ziekte van de studerenden, mij niet aan huis kluisterde. Zeg wat Erasmus voor u kan doen; u zult een beschermeling hebben die tot iedere dienst bereid is. Moge het Uwe Eerwaarde, aan wie ik me geheel toevertrouw, goed gaan.

Erasmus etc.