De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd652 Aan Pierre Barbier
| |
[pagina 82]
| |
Wat betreft Lefèvre, ik kan niet zeggen hoezeer ik het betreur en hoezeer ik de omstandigheid die mij dwong te antwoorden verafschuw. Ik zou liever een enorm boek willen schrijven om mijn vriend Lefèvre te prijzen dan deze korte apologie om mijzelf te verdedigen. Je weet dat ik indertijd alles deed en verdroeg om niet met Van Dorp in conflict te komen; met Lefèvre wilde ik dat nog veel minder. Maar als je alles hebt gelezen, zul je vinden dat hij de kwestie op zo'n nare manier behandelde dat ik niet kon zwijgen. Ik voorzag dat onfatsoenlijke lieden op die manier een aanleiding werd gegeven om kwaad te spreken over ons beiden; ik voorzag dat het resultaat van zoveel nachtelijke uren studie teloor zou gaan. Ik ben Lefèvre oprecht genegen, meer dan wie dan ook. Mijn kwade genius bedreigt me ook overal! Welke god heeft hem dat ingegeven? En toch verdedig ik me zo dat mijn kritiek gematigd is. Ik meen ook dat het geen laster is als ik openlijk zijn mening weerleg zonder een smet te werpen op zijn levenswandel. Het boekje wordt je samen met deze brief toegestuurd als ik iemand kan vinden om het je te brengen. Ik weet dat je ons beider lot zult betreuren als je het hebt gelezen. Het werk was al voltooid voordat je brief mij werd overhandigd. Hoe tijdig hij me ook was overhandigd, ik zou toch niet zwijgend aan dergelijke beschuldigingen voorbij kunnen gaan, zelfs niet als de paus zelf mij aanviel. |
|