De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd647 Van Adriaan van Baerland
| |
[pagina 76]
| |
bij de laatste berisping van mensen van die leeftijd, waar Cato spreekt over de onsterfelijkheid van de ziel. Je zult in dit geval de studie van de edele en veelbelovende jongeman bevorderen en ook mij ten zeerste aan je verplichten, als je in het boek, dat deze leerling van mij je brengt, een paar aantekeningen wilt maken om de passage van Cicero over de onsterfelijkheid van de ziel te verhelderen. Want wat de interpretatoren van Cicero aandragen, lijkt mij louter onzin. Ik weet dat ook Lactantius er in zijn Institutiones uitvoerig en helder over heeft geschreven,Ga naar voetnoot2. wat mij hierbij van nut kan zijn. Maar toch wil ik liever van Erasmus, de voorraadkamer van de welsprekendheid en alle betere wijsheid, iets ontvangen waarmee ik de zeereerwaarde van dienst kan zijn; hij heeft geen hekel aan mij, maar Erasmus begroet hij met een welwillendheid die niet groter kan zijn, overeenkomstig zijn oprechte liefde voor de wetenschappen. Vaarwel, zeer geleerde Erasmus, uniek sieraad van onze eeuw, en zodra je vandaag of morgen enige tijd mocht hebben, vraag ik je aan mijn verzoek te voldoen. Je zult me daar een groot genoegen mee doen en, wat meer is, je zult zoals gezegd op die manier de studie van de kardinaal bevorderen, die ook jou een warm hart toedraagt. Dat ik je zo zelden kom opzoeken, is het gevolg van de verschillende onderwijstaken die me kwellen. Als ik me een keer aan die beuzelingen kan ontworstelen, zal ik voor niemand van allen die je dierbaar zijn, onderdoen in dienstbetoon. Nogmaals vaarwel, zeer geleerde leraar. Vanuit mijn huis Barlandus, de toegewijde beschermeling van Uwe Hoogheid |
|