De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd622 Aan Johann Caesarius
| |
[pagina 52]
| |
Maar erger was dat zij in een latere uitgave ook mijn naam verwerkt hebben, alsof het niet genoeg was dwaas te doen zonder ook mij in opspraak te brengen en de vrucht van zoveel moeizame studie grotendeels teniet te doen. En zelfs dat vonden ze niet voldoende: er is een tweede boekje, gelijk aan het vorige, waarin voortdurend mensen worden genoemd van wie ik weet dat zij dergelijke scherts geenszins goedkeuren. Wat voor kwaad richten die mensen aan, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor allen die de schone letteren koesteren! Maar het allerergste vind ik wel - als het waar is wat mijn bediende JacobGa naar voetnoot1. bij zijn terugkeer vertelde - dat bij verschillende mensen in Keulen een of ander pamflet circuleert gericht tegen paus Julius ii, hoe hem na zijn dood de toegang tot de hemel werd ontzegd door Petrus.Ga naar voetnoot2. Ik had al een tijd geleden gehoord dat een dergelijk stuk werd opgevoerd in Frankrijk, dat altijd al op het gebied van dit soort nonsens enorme vrijheid kende. Dat stuk is, denk ik, door iemand in het Latijn vertaald. Ik vraag me af wat die lieden bezielt om daar tijd en moeite aan te verspillen. Verder verbaast het me dat er mensen zijn die denken dat zulke dwaasheid van mij is uitgegaan; ik denk omdat er wellicht redelijk goed Latijn is gebruikt. Ik heb me scherts veroorloofd in de Lof der Zotheid, maar op een ongevaarlijke manier: ik heb niemands persoonlijke reputatie beschadigd. Ik heb de draak gestoken met menselijke eigenschappen, niet met de goede naam van personen. Als de berichten van mijn bediende waar zijn - want ik geloof het nog niet echt - dan vraag ik je, beste man, je uiterste best te doen om de verspreiding van dergelijke oneerbiedige schrijfsels tegen te houden voordat die gedrukt worden; niet omdat die lieden verdienen dat wij hun deze dienst bewijzen, maar omdat het onze plicht is ons te bekommeren om de goede naam van de studie, die zij met dit soort grappen op lage wijze bezoedelen. Wat mij aangaat, ik weet dat iedereen die me kent begrijpt dat dergelijke malligheden me buitengewoon ergeren, ze zijn immers geleerde en fatsoenlijke mensen onwaardig. Doe Jacob van HoornGa naar voetnoot3. mijn hartelijke groeten. Ik kan niet zeggen hoeveel genoegen zijn brief mij deed. Als het eens waar mocht zijn wat je bericht over het bijleggen van het geschil over Reuchlin!Ga naar voetnoot4. Iemand uit Alkmaar be- | |
[pagina 53]
| |
richtte me dat je nog een briefGa naar voetnoot5. aan me gestuurd had, maar die heb ik nog niet ontvangen. Vaarwel, zeer geleerde Caesarius. Antwerpen, de dag na Maria-tenhemelopneming, 1517 |
|