De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdErasmus van Rotterdam aan Germain de Brie, gegroetJe brief, mijn beste De Brie, gaf mij een meervoudig genoegen. Om te beginnen liet hij tot mijn groot genoegen de herinnering herleven aan het prettige contact dat ik met je had in Venetië en kort daarna in Padua.Ga naar voetnoot1. Vervolgens verklaart hij dat je niet alleen in goede gezondheid verkeert, maar ook dat je vermogen en aanzien zijn toegenomen: waren er gunstiger berichten mogelijk? Ten slotte toont hij duidelijk aan hoe succesvol je bezig bent jezelf te overtreffen. Je bent er namelijk op uit, hoewel je vroeger reeds blijk gaf van | |
[pagina 49]
| |
dichterlijk talent, even bekwaam in het proza te blijven. Wat betreft de lof die je met beide handen over me uitstort, die aanvaard ik zonder morren, als je genegenheid voor mij maar even mateloos is als je lofzang, hoewel ik, om eerlijk te zijn, de lof die je de uitmuntende prelaat Etienne Poncher, François Deloynes en Guillaume Budé toezwaait met veel meer genoegen las dan de mijne. Wanneer je me vertelt hoeveel ik aan de genegenheid van de bisschop en aan de vooraanstaande geletterden Deloynes en Budé verschuldigd ben, ben ik dankbaar dat je me ook herinnert aan mijn verplichtingen. Overigens, hoe meer lof je vrienden mij toezwaaien, hoe meer zij mij afhouden van een reis naar Frankrijk, want hoe zou ik durven gaan, belast met het idee dat ik aan die zo verheven lofredenen moet beantwoorden? Frankrijk heeft mij altijd toegelachen en het is genoegzaam bekend dat de schone letteren hier worden gehaat, geregeerd als we worden door een paar zogenaamde monniken en ijdele woorden sprekende theologen die de PaphlagoniërsGa naar voetnoot2. en de MidassenGa naar voetnoot3. gemakkelijk iets op de mouw kunnen spelden. Maar tot nu toe zit ik hier op de een of andere manier als in boeien gekluisterd. De aanbiedingen die men mij doet in naam van je zeer vrijgevige koning zijn, ik geef het toe, overvloedig. Maar voor mij telt de vriendschap met zulke opmerkelijke mannen meer dan een koninklijke toelage; jullie beloven mij immers ook ieder afzonderlijk uit jullie eigen naam die vriendschap. Ik wens je keer op keer geluk met een zo groot vermogen dat je meent dat het voor ons beiden genoeg zal zijn, aangezien je me uitnodigt daarin te delen. Hier gaat het gerucht rond - wie het verspreid heeft is onduidelijk - dat je, gekrenkt door epigrammen van Thomas More, een of ander bijtend pamflet tegen hem aan het vervaardigen bent. Als je iets van Erasmus wilt aannemen, zeer geleerde De Brie: doe dat niet. Niet zozeer vanwege hem, maar vanwege jou. Als je More door en door zou kennen, zou je toegeven dat geen mens ter wereld jouw genegenheid méér verdient. ‘Waarom beledigde hij mij dan?’, zul je zeggen. Hij schreef die dingen niet tegen De Brie, die hij niet kende; hij schreef ze tegen een Fransman en schreef ze terwijl het volop oorlog was. Nu is het redelijk dat jullie over en weer de herinnering hieraan volledig uitwissen, nu met een nauw verbond vrede tussen beide volkeren is gesloten. Ook voor de goede naam van de schone letteren is het van belang dat de ingewijden het onderling eens zijn, nu de muzenhaters op zo'n nare manier tegen hen samenspannen. Tenslotte zou ik niet willen dat twee mensen, die ik beiden evenzeer genegen ben, met elkaar ruzie maken.Ga naar voetnoot4. | |
[pagina 50]
| |
Nu zul je, ik weet het, uitroepen dat ik me erger gedraag dan Diomedes,Ga naar voetnoot5. omdat ik een zo uitvoerige en geleerde brief met drie regels en dan ook nog onbeholpen regels beantwoord. Je zult daar meer begrip voor hebben, daar ben ik zeker van, als je bedenkt dat ik bezig ben met enorme boeken en uitrekent hoeveel brieven ik in mijn eentje bijna dagelijks moet beantwoorden. Vaarwel. Leuven 151[8] |
|