De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd618 Van Henricus Glareanus
| |
[pagina 43]
| |
niet de persoon was die Erasmus zo fraai had geschilderd, met de welwillendheid die hem eigen is; deels wenste ik mezelf ook weer geluk dat ik een voorgeschreven model had, niet zoals ik ben, maar zoals ik behoor te zijn. Het meest betreurde ik, dat ik nooit iets dergelijks voor Erasmus zou kunnen terugdoen, en dat niet alleen, maar dat ik er zelfs niet in slaagde de woorden te vinden om wat minder ondankbaar te lijken, hoe dankbaar ik ook in mijn hart ben. Maar ik breng je al voldoende dank - want zo welwillend en vriendelijk ben jij - als ik ooit zo zal worden als jij me meer uit welwillendheid dan naar waarheid hebt afgeschilderd. Een ander zou zeggen: ‘Ik breng je, zeer geleerde Erasmus, onsterfelijke, onmetelijke dank’ en dat alles in de meest verheven bewoordingen. Maar, ik zweer je, ik kan zoiets niet, misschien omdat ik nooit leerde vleien, misschien omdat jij altijd afkerig was van dergelijk klatergoud, want je bent even begerig naar roem als Christus of Paulus. Daarom, zeer geliefde vader en leraar, omdat ik niets heb en niets weet om je te geven, zal ik je bijzonder liefhebben, bijzonder liefhebben zal ik je en, waarachtig, ik héb je bijzonder lief. Jij hebt een schrijn diep in mijn hart en de laatste dag waarop ik aan je denk, zal ook de laatste dag van mijn leven zijn. Budé ontving me welwillend, Cop behandelde me zeer vriendelijk, Lefèvre d'Etaples ken ik zeer goed; ik ontdekte dat hij was zoals jij hem, samen met onze beste vriend Beatus, altijd aanprees: een waarlijk integer en hoffelijk man. Ik ben, om een bepaalde reden, nog niet bij de bisschop geweest. Ik heb een eigen toelage en ben niemand iets verplicht. Overigens, ik ging naar Parijs om Grieks te leren, maar ben wel erg in mijn verwachtingen teleurgesteld. Er is hier niemand die in het openbaar college geeft over een Grieks schrijver van naam, evenmin privé, voor zover ik me herinner. Wel laten zich hordes ontelbare sofisten horen. Pas nog was ik bij een dispuut aan de Sorbonne, waar ik enorm applaus hoorde, alsof het het theater van Pompeius was.Ga naar voetnoot2. Ik kon mijn lachen niet, of liever ik kon mijn lachen net inhouden; maar daar lachte niemand, er vond toen immers een enorm gevecht plaats over geitenwol.Ga naar voetnoot3. Verder waren zij erg boos op Adam, onze stamvader, omdat hij appels, geen peren had gegeten; die hooghartige lieden begonnen bijna te schelden. De theologische waardigheid won het ten slotte van de woede, Adam had het geluk er heelhuids af te komen. Ik ging weg, die onzin meer dan beu. Ik blijf dus maar thuis, zingend voor mijn omgeving en overgeleverd aan ledigheid; ik vermaak me met mijn geliefde Horatius, lach met Democritus om de dwaasheid van de wereld. Vaarwel dan. Moge de goede en almachtige God geven dat ik ooit weer | |
[pagina 44]
| |
eens bij jou kan zijn. Vaarwel, zeg ik, mijn ster, mijn sieraad en meer dan de helft van mijn ziel. Mijn vriend Peter Tschudi groet je en al mijn leerlingen die grote bewonderaars van je zijn. Schrijf je vriend Glareanus vooral iets terug; in dit leven kan niets mij aangenamer zijn dan jouw brieven. Parijs, Rue Saint-Jacques, 5 augustus 1517. |
|