De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd610 Van Johann Caesarius
| |
[pagina 33]
| |
een keer, en het lezen deed mij iedere keer opnieuw een enorm genoegen, zoals gewoonlijk bij al je andere werken. Al je werken hebben immers als voornaamste kenmerk - ik zeg dat zonder te vleien - dat zij de lezer onderrichten en tegelijk boeien en vasthouden door een wonderlijk soort genoegen. Dat is in ieder geval mijn mening; wat anderen ervan vinden, laat ik over aan hun eigen oordeel. Er zijn echter mensen, en niet zo maar mensen, die mijn mening onderschrijven. Maar genoeg hierover, de feiten spreken voor zich. Wat je schrijft over het drukken van je boekje,Ga naar voetnoot2. dat laat ik aan jouw oordeel over. Maar als je het tegelijk met je briefGa naar voetnoot3. had gestuurd, had ik dezer dagen kunnen zorgen dat het via Reuchlin aan Thomas Anshelm werd gegeven om gedrukt te worden; zijn letters bevallen mij goed. Ik schreef namelijk drie dagen geleden aan onze vriend Reuchlin en had het ook over jou. Doe jij zoals je goeddunkt, ik zal je graag volgen. Je schrijft verder dat het Nieuwe Testament de goede en geleerde mensen daar bevalt, maar dat er toch honden zijn die blaffen. Dat verbaast mij niets, aangezien zelfs de schrijver zelf van het Nieuwe Testament slechts goede mensen kon behagen en misschien wel alleen degenen die goed waren opgeleid. Ook van onze theologen zijn er enkele die na lezing van mening zijn veranderd en je beter gezind zijn dan je zult geloven, want voordien waren ze felle tegenstanders van je en riepen ze steeds dat ze diep door jou waren gekwetst. Die mensen beginnen nu eindelijk ook te begrijpen wat een goede opleiding in de beide talen waard is en betreuren het dan ook ten zeerste dat zij die ontberen, ja meer nog: dat zij die niet meer kunnen verwerven, deels omdat zij zich schamen te leren en als het ware in de schoolbanken plaats te nemen, deels omdat zij het zo druk hebben met hun eigen malligheden waarmee hun boekenkasten gevuld zijn, dat ze hieraan geen tijd kunnen besteden. Mijn heer, de illustere graaf van Neuenahr, en ik praten vaak over jou en juichen je bedoeling bij het herstel van de schone letteren van harte toe; wij willen graag je bondgenoten zijn, als dat gelukkigerwijze op ons pad zou komen. Vaarwel, voortreffelijk man. Keulen, 20 juli. Ik heb mijn vriend TielmannGa naar voetnoot4. en je landgenoten meester Georgius,Ga naar voetnoot5. een | |
[pagina 34]
| |
zeer eerbiedwaardig man en Jacob,Ga naar voetnoot6. een zeer leergierige jongeman, uit jouw naam gegroet, zoals je had gevraagd. Niets kan hen dankbaarder stemmen of hun dierbaarder zijn, en daarom vroegen ze me jou de groeten terug te doen, niet zozeer met hetzelfde recht als wel om wat ze verschuldigd zijn. |
|