De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
603 Aan Filips van Bourgondië
| |
Erasmus van Rotterdam aan Filips, de roemrijke bisschop van Utrecht, gegroetIk zou u, bisschop Filips, evenzeer roemrijk door uw grote talenten als door de afstamming van de grootste hertogen, graag feliciteren omdat u vereerd bent met een zo belangrijk ambt, als ik niet wist hoe ongaarne u het op u nam en hoe het gezag van onze uitstekende en grote vorst Karel, aan wiens goedheid u overigens niets zou weigeren, u tegen uw zin daartoe dwong. Maar juist dit maakt dat onze verwachting gegrond is dat u zich op loffelijke wijze van de eenmaal aanvaarde taak zult kwijten; want Plato, een man van een uitgelezen en ontegenzeglijk goddelijk oordeel, meent dat slechts zij geschikt zijn om de staat te regeren die tegen hun wil daartoe worden geroepen.Ga naar voetnoot1. En ons vertrouwen in u groeit, telkens als we bedenken wat voor man uw broer is die u opvolgt en uit wat voor vader u beiden voortkwam. Uw broer David immers, een geleerd en bovendien wijs man, bekleedde deze plaats vele jaren zodanig dat hij, met zijn grote gaven, veel luister en waardigheid gaf aan dit ambt, ofschoon op zich al eervol; een man in alle opzichten groot en geëerd, maar vooral daarin zo heilzaam voor de staat, omdat voor hem niets belangrijker was dan de vrede in het rijk. Ook hierin deed hij denken aan uw vader Filips, hertog van Bourgondië, een groot man in alles, maar toch vooral opmerkelijk en waard voor altijd herdacht te worden om bekwaamheden die in vredestijd naar voren komen. Hij zal door u des te meer nog moeten worden nagevolgd, omdat niet slechts zoon aan vader, maar Filips aan Filips moet beantwoorden. Al lang begreep u in uw wijsheid wat het gehele volk van u verwacht. U hebt een driedubbele last op de schouders: het voorbeeld van uw vader en van uw broer, maar ook het noodlot - want wat kan ik anders zeggen? - van deze tijd dat ons op een of ander wijze meesleurt naar de oorlog. We zagen onlangs met eigen ogen hoe sommige mensen, een grotere | |
[pagina 25]
| |
last voor hun vrienden dan voor hun vijanden, niets onbeproefd lieten om de oorlogen te laten voortduren; en dat anderen, die oprecht de staat en de vorst zijn toegewijd, toch moeite hadden uit te spreken dat wij de vrede met de Fransen, altijd wenselijk maar op dit moment zelfs noodzakelijk, moesten aanvaarden.Ga naar voetnoot2. Dit was zo ongehoord dat het me ertoe bracht een Klacht van de overal omvergeworpen vrede te schrijven, om op die manier mijn zo gerechtvaardigd ongenoegen te wreken of te verzachten. Ik stuur u dit boekje als eerstelingen van de oogst, verschuldigd aan een nieuwe bisschop, in de hoop dat Uwe Hoogheid met des te meer zorg de vrede behoedt die hoe dan ook tot stand is gekomen, als ik niet toelaat dat u vergeet hoeveel moeite ze ons heeft gekost. Vaarwel. |
|