De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdPierre Vitré aan zijn zeer geleerde leraar Erasmus, gegroetHoewel ik u tot nu toe maar erg weinig heb geschreven, voortreffelijke leraar, zal ik niet proberen - zoals de meeste anderen doen - daar smoesjes voor te bedenken; ik beken liever eerlijk hoe het zit. Ik heb dikwijls een poging gewaagd en ben begonnen aan een brief aan u, maar omdat alles wat ik schreef me slecht beviel, weerhield schaamte me ervan het vaker te proberen. In de hoop eindelijk eens iets te schrijven wat niet helemaal onbevredigend was, heb ik veel tijd verdaan met allerlei pogingen. Toch is er geen dag voorbijgegaan dat ik niet met veel genegenheid aan u dacht, maar ik geneerde me u, aan wie ik alles te danken heb - zoals u weet heb ik alles wat ik ben aan u te danken - iets te schrijven wat zulke oren onwaardig was, vooral iemand die zoveel voor mij gedaan had. Ik kan niet doen wat ik zou moeten doen; u bent een edelmoedig man, doet u het alstublieft voor me. U kunt me zo traag als een schildpad noemen - en terecht - en zeggen dat ik u niets anders geef dan waardeloos spul. Ik ontken dat niet, de brief die ik nu bru- | |
[pagina 281]
| |
taalweg schrijf is erg banaal. En toch, hoe hij ook is, leest u hem met de gebruikelijke vriendelijkheid waarmee u me altijd bent tegemoet getreden. Ik zou nauwelijks de hand op dit papier durven leggen als uw ongelooflijke edelmoedigheid me daartoe niet de moed en kracht gaf. Ik hoop dat u, die me destijds van de wereld der doden weer naar het licht leidde, en niet slechts leidde, maar naar het vaderland terugbracht en onsterfelijk maakte door me uitvoerig te prijzen, me nu tot steun zult zijn in mijn zwakheid, en ik bezweer u bij uw grote beschermvrouwe Minerva en bij alle muzen en alle goden om niet neer te kijken op Vitré en hem niet in de steek te laten. Ik zie niet in wat ik u zou kunnen beloven, daar ik al helemaal de uwe ben, behalve misschien een oprechte geest en een eerlijk gemoed dat altijd zijn toevlucht neemt tot u. Ik bied u dus, na de onsterfelijke God, mijn voornaamste en hoogste liefde, mijn eerbied en mijn diensten aan; u bent mijn beschermer, mijn leraar, mijn vader en kortom voor mij een god op aarde, en ik wou dat ik kon zeggen een eeuwige en onsterfelijke god. En waarom zou dat eigenlijk niet kunnen, vraag ik me af, als de goddelijke letteren, dat goddelijk inzicht, die onsterfelijke geest, u eeuwig en onsterfelijk maken op de wijze der goden? Daarom, mijn voortreffelijke en geliefde leermeester, zorg ervoor dat u, als u nog enige tijd over hebt bij uw goddelijke studies, af en toe denkt aan uw vriend Vitré. De lof die u me toezwaaide was even zwaar als eervol. Als u me een kort briefje zou willen schrijven, - zodat men niet denkt dat u me hebt opgegeven - zal het mij gemakkelijker zijn aan uw lof te beantwoorden; als ik eenmaal weet dat een simpele brief van mij u niet verveelt, zal ik, hoe laks ik vroeger geweest moge zijn, nu des te ijveriger schrijven. Ik schrijf u nu niets over mijn omstandigheden hier; mijn inkomsten zijn in overeenstemming met mijn bescheiden positie, maar ik hoop dat alles beter wordt en dat ik u wat meer interessants te schrijven heb. Ik zeg slechts dit: toen ik voor het eerst hierheen kwam, arm en behoeftig, zoals u zich kunt indenken, opende ik onmiddellijk een school en begon openbare lessen te geven in het Collège des Lombards, niet zonder een zeker succes, dat kan ik zonder hoogmoed zeggen. Maar de president van het Collège de NavarreGa naar voetnoot1. lokte mij voortdurend met smeekbeden en veel beloften naar die de school, waar ik de studerende jeugd van Parijs onder mijn hoede kreeg, ongetwijfeld een moeilijke en vervelende opdracht. En omdat ik me meer een slaaf voelde van die taak dan ik wenste, besloot ik mijn vrijheid te hernemen. Want wat ik bij de BrittenGa naar voetnoot2. heb moeten slikken, ik hoop dat niemand anders daar aan wordt onderworpen of dat wil verdragen. | |
[pagina 282]
| |
Als er iets is wat ik voor u zou kunnen doen, dan zou ik het heerlijk vinden uw bevelen met de meeste zorg uit te voeren. Een andere keer zal ik uitvoeriger schrijven. Ondertussen zou ik willen dat u dit weinige met vriendelijkheid aanvaardt. FaustoGa naar voetnoot3. en Lefèvre doen u de groeten. Als u wilt dat uw vriend Vitré het goed maakt, zorg dan zo goed mogelijk voor uzelf. Parijs, 2 augustus 1516 |
|