De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445

430 Van Johan Sixtinus
Londen, 26 juni [1516]

Johan Sixtinus aan zijn vriend Erasmus, hartelijk gegroet

Omdat ik hem al zo lang ken was het een groot genoegen onze Eenoog te zien en dat nog te meer omdat hij mij het vrolijke en aangename bericht bracht dat jij zou terugkeren, dat mij even welkom als alle andere voortreffelijke en oprechte mensen; want juist in deze tijd is het zo gevaarlijk reizen dat ik wanhoopte je terug te zien. Ik ben dus erg blij met je terugkeer, hoewel je wankele gezondheid mij enigszins zorgen baart, maar ik vertrouw erop dat je spoedig daarvan bevrijd zult zijn, want Pieter vertelde me dat je niet iets ernstigs had. Ik doe wat ik altijd doe, houd me bezig met allerlei rechtszaken, ook de lastige, maar toch minder erg vanwege het gewin. Ik doe onze Johann van Keulen^1. een vrolijke en aangename groet uit jouw naam, in ieder

1. Het is niet bekend om wie het gaat.

[p. 265]

geval morgen, want jouw brief is mij vandaag pas bezorgd. Ik ben blij dat je de kanselier^2. en de bisschop van Chieti^3. hebt ontmoet. Na jouw vertrek heeft de eerste een positie verworven waarin hij meer kan doen voor zijn vrienden. Hij is namelijk benoemd tot rijksarchivaris met instemming van iedereen en tot vreugde van allen. Ik verlang ook wel naar mijn geboorteland, maar ik ben, door zijn weldaden jegens mij, zo verknocht aan onze uitstekende, grote, elegante en vriendelijke koning, dat ik voor hem mijn ouders - als ze herrezen - mijn vaderland, mijn broers, verwanten en al het andere zou opgeven. Al je bekenden hier zijn in goede gezondheid en ik denk dat je van hen allen wel een brief zal ontvangen. Mijn beste wensen voor jou, uitstekende man.

Londen, 26 juni

Vertrouw de bezorger van deze brief als hij je uit mijn naam een boodschap doorgeeft.

2. Erasmus bedoelde met de kanselier Jean Le Sauvage, maar Sixtinus doelt hier op Tunstall.

3. Gianpietro Carafa.