De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 259]
| |
William, aartsbisschop van Canterbury aan Erasmus, gegroetGegroet, zeergeleerde Erasmus. Aangezien ik door jouw toedoen de eeuwigheid van een niet oneervolle naam heb verworven, ontzegd aan vele befaamde koningen en keizers die volkomen uit de herinnering van de mensen zijn verdwenen - afgezien van een nogal karig lijstje van hun namen -, zie ik niets wat goed genoeg is in dit sterfelijk leven om je te belonen voor die onsterfelijkheid. Ik bedenk hoeveel je mij op allerlei manieren schonk, toen je hier was door je gesprekken, toen je er niet was door je brieven of in het algemeen door je publicaties; het is meer dan ik kan dragen. Je zult me dus bijzonder ondankbaar vinden als ik jouw belangen niet loyaal en voortdurend zou dienen, ook al is wat ik kan doen niet te vergelijken en aanzienlijk minder dan jouw verdiensten. Dat de zestig nobels door alle transacties je nog niet bereikten, is de schuld van Maruffo, die het op zich nam jou het geld ter beschikking te stellen waar je bent, en niet alleen die nobels maar nog andere sommen. Hij beweerde echter dat hij jou een kredietbrief had gegeven waarmee je daar overal een grotere som van de kooplieden kon opnemen. Dat bericht werd mij weer gebracht door Bedyll die ik meerdere malen voor deze vervelende kwestie naar Maruffo en More heb gestuurd. Maar opdat je niet langer van die som verstoken blijft, heb ik ze conform je wens vandaag naar More gestuurd, en hij zal ervoor zorgen, daar twijfel ik niet aan, dat je ze gemakkelijk en zonder oponthoud in Antwerpen kunt opnemen. Ik heb je uitgave van het Nieuwe Testament aan enige van mijn collega-bisschoppen en doctores in de theologie getoond en zij verklaarden eensgezind dat je daarmee een zeer prijzenswaardige prestatie hebt geleverd. Ik sluit me bij hun mening aan en vind alles uitstekend wat van jouw goddelijk genie en veelzijdige geleerdheid afkomstig is en ik draag deze uitgave met alle lof uit, net zo als het werk aan Hieronymus waarmee je zo ver bent gevorderd dat je het binnenkort zult voltooien; met deze werken zul je je een onsterfelijke roem verwerven onder de mensen, een goddelijke beloning onder de goden en van mij alles wat ik gemakkelijk en passend kan geven. Ik ontving de nooit genoeg te prijzen delen van jouw Hieronymus van de bezorger van deze brief; daarvoor en voor het Nieuwe Testament dat ik ook van je heb ontvangen, betuig ik je mijn eeuwige dank, dat wil zeggen voor al die inspanningen die je aan deze werken hebt besteed. Tot slot vraag ik je deze brief van mij aan de eerwaarde en geachte broeder, de bisschop van Bazel, te doen toekomen en dat je je best doet je ziekte te overwinnen met zoveel ijver dat ik je zo gauw mogelijk terugzie. Je zeer genegen vriend William van Canterbury Otford, 22 juni |
|