De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd424 Van Thomas More
| |
[pagina 257]
| |
schop heb ontvangen en na die brief van Erasmus twijfel ik er niet aan dat hij het onmiddellijk zal geven.’ ‘Maar Erasmus,’ zei ik, ‘heeft twee brieven geschreven, de ene waarvan ik zojuist sprak en die ik pas aan de aartsbisschop mag geven als hij het geld of de wissel heeft ontvangen, en een tweede brief die de eerste moet vervangen voor het geval dat het geld wordt geweigerd en waarin hij de bisschop verzekert dat het hem nog niet is uitgekeerd. Denk dus goed na wat je moet doen.’ Toen de man dit hoorde, werd hij bang de aartsbisschop te hebben beledigd en schreef dadelijk een wissel uit, gaf hem aan mij en ontving jouw brief voor de bisschop. Hij stuurde die haastig op met een brief van hemzelf waarin hij, als iemand die dank verwachtte, schreef dat hij al enige tijd geleden ervoor had gezorgd dat het geld jou werd gebracht, maar dat hij nu pas jouw brief had gekregen waarin je meldde het geld ontvangen te hebben, en dat jij in de brief aan de bisschop een bewijs van uitbetaling had bijgesloten, waarin je verklaarde dat het geld was uitgekeerd - want dat had ik voorgesteld toen hij dat bewijs van ontvangst wenste -; zou de bisschop derhalve, als hij dat goed vond, een order willen geven tot uitbetaling aangezien hij, om Zijne Eminentie te behagen, zo lang was verstoken van zijn geld. Nadat de aartsbisschop de brief van Maruffo had gelezen - want toevallig las hij die eerder dan die van jou - opende hij de jouwe waarin hij geen ontvangstbewijs aantrof en keek naar de grond om zijn voeten of het er misschien bij het openen van de brief uit was gegleden. Toen hij daar niets vond, nam hij de aanwezigen tot getuigen dat er geen ontvangstbewijs bij de brief zat en vervolgens, na je brief te hebben gelezen, accepteerde hij dat er geen ontvangstbewijs was, in de wetenschap dat je je geld nog niet had ontvangen; hij stuurde het onmiddellijk naar mij met de opdracht ervoor te zorgen dat het je zo snel mogelijk en via de weg die jou het beste uitkwam bereikte. De volgende dag kwam Maruffo woedend bij mij. ‘Hé, More,’ zei hij, ‘je hebt een grote fout begaan. Je hield de brief die je aan de bisschop moest sturen, achter en je stuurde de brief die tot iedere prijs moest verdwijnen.’ ‘Wat zeg je?’ vroeg ik, ‘dat was inderdaad een fout. Zo zie je wat er gebeurt als je een bode stuurt met één oog, want hij haalde de brieven door elkaar, niet ik. Jij kreeg de brief waarvan hij zei en, dat weet ik zeker, geloofde dat hij de juiste was.’ ‘Maar vooruit,’ zei hij, ‘geef mij althans de andere brief zodat ik het vertrouwen van de aartsbisschop kan terugwinnen, die ik nu door de schuld van de bode of door de jouwe bijna heb verloren.’ ‘Helaas,’ zei ik, ‘ik ben in deze kwestie te voorzichtig geweest, want wetend dat de brief, waarin stond dat het geld nog niet was uitbetaald, moest verdwijnen en in de veronderstelling dat dat de brief was die ik had achtergehouden, wierp ik hem, uit zorg voor je veiligheid, in het vuur.’ Hij begon toen te razen en te tieren | |
[pagina 258]
| |
en ik deed mijn best hem te troosten en beloofde heel vriendelijk dat ik aan al die verwarring een eind zou maken. En zo gaf ik aan de bisschop te kennen dat Maruffo je al eerder had geschreven dat je het geld kon lenen op zijn naam, toen hij dacht dat jij dat zou doen; dat jij echter weigerde geld te lenen, en dat hij zodoende geloofde dat je het ontvangen had, terwijl jij schreef dat je het nog niet had gekregen. En als jouw brief mijn verzinsel ontkracht, dan moet ik iets anders bedenken, opdat ik niet het vertrouwen bij mijn heer zal verliezen, terwijl ik met moeite de fout van een ander probeer te herstellen. Overigens heb ik de wissel teruggegeven aan Maruffo, want ik heb het geld voordeliger bij een ander geplaatst. Want je zult voor ieder van onze ponden vierendertig Vlaamse schilden ontvangen; hij gaf 8 denarii minder per pond. De kardinaal nam met verheugd gezicht je brief en de boeken, die je al eerder had gestuurd, in ontvangst en doet gulle beloftes die hij, hoop ik, waar zal maken. Het doet me genoegen dat Bazel je van alle kanten toelacht, voor jou in ieder geval, want ik zou graag zien dat jij het overal naar je zin hebt, maar niet in die mate dat het ons berooft van je gezelschap; misschien is het bij ons wat minder comfortabel dan bij hen, maar we doen echt niet voor hen onder in genegenheid. Ik heb het bundeltje brievenGa naar voetnoot2. doorgelezen van die geleerde mannen die jou terecht eerbied bewijzen, maar ik vind er niets nieuws in. Want zij geven je niet meer eer - hoewel ze doen wat ze kunnen - dan ieder volk, dat ook maar enigszins geeft om de letteren, je zou betonen. Pace is nog niet teruggekeerd en men denkt ook niet dat dat spoedig zal gebeuren;Ga naar voetnoot3. ik twijfel er niet aan dat ook jij weet dat hij nu de secretaris is van de koning. Ik begrijp dat je veel in het gezelschap van Tunstall verkeert en bij hem eet, nu hij de post als rijksarchivaris bezit.Ga naar voetnoot4. Over mijn versjes schrijf ik niets, zie maar wat je ermee doet. Ik zou graag willen weten wat je vindt van mijn briefje aan Van Dorp. Vaarwel, mijn beste Erasmus. Mijn Clement doet je de meest vriendelijke groeten, etc. |
|