De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd423 Van John Colet
| |
[pagina 255]
| |
Wat je schrijft over Duitsland, geloof ik graag; dat je je echter mijn woorden herinnert en mijn getuigenis van zovele jaren geleden aanhaalt, wekt mijn bewondering voor je geheugen. Je schrijft dat je graag een rustige woonplaats wilt hebben en ook ik wens je zo'n rustige en gelukkige plek toe, want je geleerdheid en je leeftijd vereisen dit. Ik wens ook dat die laatste verblijfplaats bij ons zal zijn, als wij tenminste een zo groot man verdienen; overigens heb je al de nodige ervaring met ons en in ieder geval heb je hier mensen die je zeer toegewijd zijn. Toen ik dezer dagen bij de aartsbisschop van Canterbury was, sprak hij veel over je en wenste dat je hier was. De man, nu bevrijd van alle verplichtingen, slijt zijn dagen in een gelukkige rust. Je opmerkingen over de christelijke filosofen zijn zeer terecht. In de christenwereld is niemand, denk ik, geschikter en bekwamer voor dit beroep en deze taak dan jij, vanwege je veelzijdige geleerdheid; je schrijft dat niet zelf, maar ik zeg het, want zo voel ik het. Ik heb gelezen wat je hebt geschreven bij de eerste Psalm en ik bewonder je De copia; ik verlang erg naar wat je gemaakt hebt bij de brief aan de Romeinen. Aarzel niet, mijn beste Erasmus, om, wanneer je ons het Nieuwe Testament in beter Latijn hebt gegeven, het te verhelderen met je uiteenzettingen en er uitvoerige commentaren op de evangelies aan toe te voegen. Jouw uitvoerigheid is nog altijd te beknopt. De liefhebbers van de Heilige Schrift krijgen, als hun maag maar sterk genoeg is, steeds meer trek bij het lezen van jouw opmerkingen. Als je de betekenis duidelijk maakt - en dat kan niemand beter dan jij - bewijs je ons allen een grote weldaad en zul je je naam voor altijd onsterfelijk maken. Wat zeg ik? Onsterfelijk? De naam Erasmus zal nooit verloren gaan, maar je zult je naam onsterfelijke roem verlenen en zwoegend in Jezus zul je voor jezelf het eeuwige leven verwerven. Je klaagt over je ongelukkige lot; dat getuigt niet van kracht. Wanneer je met zoiets belangrijks bezig bent als de uitleg van de Heilige Schrift, kan het lot je niet slecht gezind zijn als je maar blijft vertrouwen op God die jou meer dan wie ook zal steunen en anderen zal bewegen jou in je heilige studies te helpen. Het verbaast me wel dat je mij gelukkig noemt. Als je het over mijn fortuin hebt, ik heb dat inderdaad, maar het is zeer gering en amper voldoende om mijn onkosten te dekken. Ik zou me gelukkig achten als ik, ook in de grootste armoede, het duizendste deel van jouw geleerdheid en wijsheid had, die je je eigen maakte zonder rijkdom, een bijzonder soort geleerdheid die je weet over te dragen op een nieuwe manier die, ik weet niet hoe, jou eigen is en typisch erasmiaans. Ik zal mijn best doen, als je het mij toestaat, en me aan jouw zijde scharen en me een leerling van je tonen zelfs in de studie van het Grieks, hoewel ik al vergevorderd ben in jaren en bijna een grijsaard. Ik weet dat Cato Grieks leerde op gevorderde leeftijd en ik weet | |
[pagina 256]
| |
ook dat jij, die ongeveer van dezelfde leeftijd bent, je nog wijdt aan het Hebreeuws. Houd van me, zoals je al doet, en als je bij ons terugkeert, zul je in mij een zeer toegewijde vriend hebben. Vaarwel vanuit het landelijke Stepney bij mijn moeder. Zij leeft nog en wordt mooi oud en zij spreekt dikwijls over je met vrolijkheid en hartelijkheid. Op de dag van de heilige Eduard, het feest van zijn overgang naar een ander leven |
|