417 Aan William Latimer
Sint-Omaars, 15 juni 1516
Erasmus van Rotterdam aan zijn vriend William Latimer, gegroet
In naam van de letteren bezweer ik je, mijn beminnelijke Latimer, mij te helpen bij het Nieuwe Testament. Het is, gezien de beperkte tijd, redelijk zorgvuldig uitgegeven, maar tegen mijn verwachting in moest ik een groot deel van mijn tijd besteden aan het verbeteren van de handschriften en vervolgens van het corrigeren van de proeven; terwijl toch twee geleerdenGa naar voetnoot1. voor veel geld waren ingehuurd om dit werk te doen. Je kunt me van dienst zijn door me per brief te attenderen op wat volgens jou veranderd moet worden, want ik zal spoedig een tweede uitgave voorbereiden. Maar pas op dat niemand er lucht van krijgt, want als de kopers erachter komen, blijft de drukker met zijn boeken zitten.
Ik zal niet vertellen hoe hartelijk het hele Bovenrijnse gebied me ontvangen heeft, want ik wil niet dat je denkt dat ik mij ergens op wil beroemen. Ook mijn eigen landstreek dingt naar mijn gunst. Ik ben daar volstrekt niet op uit, integendeel, ik schaam me zelfs voor eer waarvan ik weet dat ik die niet verdien. Wel verheugt het mij dat de schone letteren opgroeien en ik hoop dat men weldra Erasmus voor een stamelend kind houdt. Vaarwel.
5 juni [1517]