De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
403 Van Guillaume Budé
| |
Guillaume Budé aan Erasmus van Rotterdam, gegroet‘Mijn beste Budé,’ zeg je, ‘ik kan geen woorden vinden om uit te drukken hoezeer ik achter je beroemdheid sta en je geleerdheid bewonder.’ Meen je ook dat laatste echt? ‘Natuurlijk,’ zeg je. Moet ik dat geloven? ‘Waarom niet?’ zeg je. Ik wil me maar al te graag laten overtuigen; hoe kan het ook anders, aangezien ik geloof dat je een oprecht man bent. Voor mij ben je immers niet alleen geen theoloog, maar ben je bovendien iemand die de waarheid respecteert. Ik kreeg die overtuiging toen ik het Handboek voor de christensoldaat las dat je enige tijd geleden publiceerde. Maar ik kan niet zeggen, niet verwoorden en zelfs niet aangeven, o ons aller vriend (volgens mij ben je immers te groot om aangesproken te worden met ‘mijn vriend Erasmus’, want jij alleen zou kunnen opwegen tegen ons allemaal; ja, je geschriften hebben van jou een publieke persoon gemaakt, zodat niemand je meer voor zichzelf kan opeisen), maar goed, ik kan niet uitdrukken hoezeer je me tot vriend gemaakt hebt, nu onlangs, toen ik je brief ontving. Hij werd mij overhandigd door de jongeman die je me aanbeval en die nu aan de Sorbonne studeert, of liever in die modderige poel zijn tijd slijt, want zo kunnen we de school van die sofisten wel noemen zoals ze er nu voorstaat. Toen ik je brief had ontvangen, gelezen en herlezen, besloot ik terstond mijn bezigheden te staken en me meteen helemaal aan jou te wijden. En de dag na de overhandiging van de brief, of nog een dag later, begon ik omwille van jou SenecaGa naar voetnoot1. te lezen, want ik veronderstelde dat je dat graag wilde; want hoe zou ik anders een goed getuigenis van jouw drukker kunnen geven? Welnu, ik was verdiept in de lectuur van Seneca en, zie! men vertelde mij dat het Instrument van de VroomheidGa naar voetnoot2. ge- | |
[pagina 228]
| |
komen was: dat van Erasmus, tweetalig, nu al beroemd. Want daar had je me ook over geschreven toen je me de uitgever aanbeval. Na ontvangst van dit boek heb ik Seneca meteen weggelegd. Ik bracht de helft van zondag de 27e van deze maand door met het lezen van je verdediging, je aansporing en het voorwoord;Ga naar voetnoot3. het boek was mij immers de dag tevoren gebracht. Toen ik onmiddellijk na de maaltijd een bezoek bracht aan François Deloynes, een hoogst geleerd en gezagrijk man, lid van het Parlement, iemand die niet genoeg krijgt van jouw boeken en zeer gesteld is op die van mij en op mijn persoon, aan wie ik eigenlijk mijn De asseGa naar voetnoot4. opdroeg door hem tegen het eind van het werk als mijn gesprekspartner op te voeren; want dat was toen mijn bedoeling, en ik besefte bovendien dat die opdracht nooit in vergetelheid zou raken tenzij met het boek zelf, terwijl voorwoorden dikwijls verloren gaan - toen ik dus naar hem toe ging en hij vroeg of ik nog nieuws had en toen ik hem zei dat ik niets had, zei hij: ‘Maar ik heb hier iets wat je zal interesseren en wat je plezier zal doen.’ Toen ik vroeg wat het was, zei hij: ‘Hier is een lofrede op jou, en afkomstig uit een bron die voor jou evenveel gewicht zal hebben als een besluit van de Romeinse senaat. Je hebt dikwijls gezegd dat je graag wilde dat wij in Frankrijk drie of vier Erasmussen bezaten - als tenminste een enkele generatie zoveel evenknieen van Erasmus tegelijk zou kunnen voortbrengen - om af en toe je eigen aanleg te kunnen volgen en je middelmatig talent ruimer baan te geven; want niets is vervelender, zei je altijd, dan dat je, terwijl je pen op dreef is en de adem van de muzen als het ware vol in de zeilen blaast, telkens gedwongen wordt te reven en je vaart terug te brengen tot een tempo dat niet te hoog is voor het bevattingsvermogen van onze landgenoten en dat hun voorkeur heeft. Wie zou gelaten kunnen toezien hoe halfgeleerden de rijkdom van de Latijnse taal inperken overeenkomstig de grenzen van hun begrip? Welnu, bij deze Erasmus zelf sta je in de gunst, die je boeken niet alleen leest, maar ook hun lof verkondigt.’ Toen hij was uitgesproken en ik vol spanning afwachtte, haalde hij het | |
[pagina 229]
| |
boek, dat nog ongebonden zo van de drukker kwam, te voorschijn en toonde me een passage in het evangelie naar Lucas:Ga naar voetnoot5. ‘Die Erasmus van jou, dat is iemand met goede smaak en een waarachtig vriend!’ zei hij. ‘Je hebt terecht, merk ik nu, keer op keer gezegd dat je zijn vriend bent en niet zo maar dikwijls goede dingen van hem gezegd. Wat mij betreft,’ zei hij, ‘ik bewonderde al de superioriteit van zijn geest, maar nu prijs ik ook nog zijn vriendelijkheid. Je mag wel oppassen, mijn beste Budé, dat jij, die met de grootsten op het gebied van de letteren wilt wedijveren, niet voor een dergelijk man onder te doen, nu hij jou uitdaagt met de dienst die hij je bewezen heeft!’ Dat was wat hij zei. Jij, die me zo dierbaar bent, moet weten dat je niet minder van mij zult ontvangen dan wat je mij gegeven hebt. Ik zou het immers niet kunnen verdragen op dit punt voor jou onder te doen en een vriend, die me een weldaad heeft bewezen en voorzover dat van hem afhangt de naam van Budé onsterfelijk heeft gemaakt, niet met gelijke munt te betalen, vooral omdat ik eerder door hem, mijn meerdere, goed ben behandeld. Ik durf je echter niet te beloven ook nog rente te betalen, want ik besef dat ik veel moeite zal hebben de hoofdsom af te lossen. Ik voel me werkelijk in het nauw gebracht door deze lofrede waarin je, naar het spreekwoord zegt,Ga naar voetnoot6. van een mier een olifant hebt gemaakt. Je weet natuurlijk dat, als ik me behoorlijk en te goeder trouw kwijt van mijn schuld - en ik ben je alle mogelijke lof verschuldigd -, ik direct de ene gunst lijk te beantwoorden met een andere, althans in de ogen van iedereen die weet wat je hebt geschreven, dat wil zeggen van iedereen. Want wie leest niet voortdurend alles wat jij publiceert? Omgekeerd, als ik dat probeer te vermijden en je geweldige verdiensten alleen maar kort en oppervlakkig aanroer, zou ik dan niet een slecht mens lijken die jou onrechtvaardig behandelt, terwijl je alle eer verdient? Door als eerste een vriend de allergrootste weldaad te bewijzen, heb je me in een moeilijk parket gebracht; ik had natuurlijk de eerste moeten zijn en jou met dit probleem moeten opschepen, want jij zou je er veel beter uit hebben kunnen redden. Niettemin hoop ik eens een eervolle manier te vinden en de middelen ter beschikking te hebben om mijn schuld te verlichten; dat ik die helemaal zal afbetalen, daarop zou ik zelfs gedurende heel mijn leven niet hopen, want het bedrag is werkelijk groter dan wat mij ter beschikking staat. Maar alles liever dan me schuldig maken aan zo grote en zo erge ondankbaarheid. Verder betuig ik je graag mijn erkentelijkheid, dat je me de kwestie van het woord παρηκολουθηκότιGa naar voetnoot7. niet kwalijk nam. Je behandelde me bijzonder mild, ja, eigenlijk liet je het aan mezelf over de fout te ontdekken en te | |
[pagina 230]
| |
verbeteren. Ik zie mijn fout in, ik kom ervoor uit, ik probeer niet de schuld af te wenden, maar misschien wel de straf en de schande, zoals gebruikelijk bij iemand die bekent. Je had het volste recht mijn fout te signaleren en te verbeteren, gesteld dat je je zou onthouden van ernstige kritiek. Ik vertaalde de bewuste plaats alsof Lucas zich iemand noemde ‘die ooggetuigen volgde’, terwijl παρηκολουθηκότι hier hetzelfde betekent als ἐφιγμένῳ (bereikt hebbend), zoals je zelf ook lijkt te vinden, hoewel je het Latijnse assecutoGa naar voetnoot8. lijkt te verwerpen als equivalent van τυΧόντι, ἐφικομένῳ en κατορθούντι (iemand die verkrijgt, bereikt en slaagt). Ik keur assecuto goed op grond van een passage uit Demosthenes' rede Over het gezantschap dat ontrouw was aan zijn opdracht: ‘met de bedoeling dat u zoveel mogelijk begrip toont wanneer ik, die de misdragingen van deze man ken en alles van dichtbij gevolgd heb (παρηκολουθηκώς), hem beschuldig’.Ga naar voetnoot9. Moet ik uit deze passage opmaken dat Demosthenes alle schanddaden en misdrijven van Aeschines kende en een zorgvuldig onderzoek naar hem instelde, en als het ware zijn hele doen en laten op de voet volgde waardoor hij ten slotte iets opgespoord had? Of was hij ooggetuige en had hij zelf diens misstappen aanschouwd, als iemand met dezelfde positie, met dezelfde openbare functie, als lid van hetzelfde gezantschap? Elders zegt hij: ‘u, leden van de jury, zult het hele verhaal gemakkelijker volgen (παρακολουθήσετε)’:Ga naar voetnoot10. niets zal u ontgaan, maar u zult alles op het moment dat ik het zeg kunnen volgen. Galenus zegt: ‘een denkbeeld begrijpen (παρῆκολουθασαί)’,Ga naar voetnoot11. waarmee hij bedoelt: zo met het verstand opnemen dat het denkbeeld niet ontsnapt aan wie er zijn aandacht op richt. Jij betrekt het op het onderzoek van iemand die de loop van de gebeurtenissen wil weergeven. Als je gelijk hebt, verbaast het mij dat hij zegt: ‘in geregelde orde voor u te boek te stellen’,Ga naar voetnoot12. want hij moest het eerst allemaal in de juiste volgorde te weten zijn gekomen, daarna kon hij het opschrijven. Toch bedoelen we allebei hetzelfde. Jij gebruikt immers prosequi, niet assequi; je gebruikt het, maar je keurt het niet goed. Het is in ieder geval een moeilijke plaats. Je hebt terecht ἄνωθενGa naar voetnoot13. vertaald als ‘vanaf het begin’ en ‘terug naar het begin’. Ik bedenk beslist geen uitvluchten, integendeel, ik geef zelf openlijk | |
[pagina 231]
| |
toe dat ik winst heb geboekt. Maar wat κατηχῶGa naar voetnoot14. betreft, weet ik zeker dat je geheugen je in de steek liet, want je geliefde schrijver Lucianus gebruikt het in De ezel: ‘hij gaf me aan een van zijn dienaren, een vrijgelatene, en gaf hem opdracht mij die dingen te leren (κατηχεῖν) waarmee ik hem het best kon vermaken’.Ga naar voetnoot15. Hij vertelt hier over de ezel, die volgens het verhaal heeft leren dansen, waarbij hij κατηχει̑ν gebruikt in de zin van ‘onderwijzen’; elders gebruikt hij het in de betekenis ‘nadrukkelijk ergens aan herinneren’, ‘op het hart drukken’: ‘Zeg de juiste dingen en niets slechts, maar gehoorzaam op grond van mijn vermaningen (κατηχούμενος)’.Ga naar voetnoot16. Vandaar het woord κατήχητοι bij Dionysius de Areopagiet. Verder vertaal je κατηχήθης alsof er κατήχησο staat. Overigens zou ik graag willen dat deze bijzondere en verheven zaken jou evenveel voldoening geven als mij; want ik wil je nu iets ernstigs zeggen. Laat ik er geen doekjes om winden: ik heb vaak mijn verbazing uitgesproken over het feit dat jij zoveel welsprekendheid en talent verkwist aan futiliteiten, waarmee jij je af en toe amuseert, alsof het niet past eenvoudige en alledaagse geschriften over te laten aan mensen die dat niveau hebben. Jij gebruikt je verstand voor geschriften die de eerste plaats innemen en ook die de derde plaats en nog lager innemen. Daarmee haal je je enerzijds het verwijt op de hals dat je de prijs wegkaapt voor de neus van mindere en gewone schrijvers, anderzijds dat je de goddelijke inspiratie waarover je beschikt niet naar behoren gebruikt. Bovendien verminder je het aanzien van welsprekendheid en verhevenheid van gedachten; in de oudheid noemde men dat majesteitsschennis. Ten slotte kan ik niet zeggen hoeveel waardering ik voor je heb om het voorwoord aan de paus, met wiens gezag je (heel doordacht en slim) je boek hebt omgeven alsof je een amulet omhing, om die stekende wespen, de pseudo-theologen, te verjagen. Om ondertussen niets te verliezen, wilde je, ook al was het boek reeds aan iemand opgedragen, er tegelijk nog de aartsbisschop bij, jouw weldoener;Ga naar voetnoot17. heel ingenieus heb je twee muren met één pot gewitGa naar voetnoot18. en, zoals ze bij ons zeggen, met één huwbare dochter twee schoonzoons verworven.Ga naar voetnoot19. Ho, zeg je, je bent aan het eind van je papier. Daarom stop ik nu. Jij schreef mij in de Laconische stijl, ik jou in de Aziatische misschien, of een nog erge- | |
[pagina 232]
| |
re, als die er is. Maar zo ben ik nu eenmaal; als ik je beval, sta ik tot je beschikking.Ga naar voetnoot20. Ik schrijf zelden en met tegenzin, maar áls ik schrijf, ben ik breedsprakig; wanneer ik op dreef ben, kan ik mijn hand niet meer van het papier nemen. Tegelijk vraag ik je terug te schrijven, als je een keer tijd hebt, om het mij betaald te zetten; ik bedoel met gebruik van veel papier dat ik zelf, zoals je ziet, niet spaar. Laat me in ieder geval weten of je mijn brief ontvangen hebt en ik niet intussen een veroordeling wegens ondankbaarheid riskeer, wat ik pas zal geloven als jij het me vertelt. Ik prijs je gelukkig dat je de tijd hebt om je aan de Heilige Schrift te wijden, iets wat ik mezelf al heel lang beloof. Maar ik heb eerder tijd om huisvader dan om filosoof te zijn. Want hoe zou ik daarvoor tijd vinden, een vader die zes zonen moet grootbrengen, broers van één dochtertje, bovendien iemand die zeer gehecht is aan zijn gezin? Zo heb ik vroeger voortdurend verwaarloosd wat goed is voor de studie. Vaarwel en blijf me genegen. Parijs, Hemelvaartsdag, de dag voordat ik op pelgrimstocht zou gaan om een gelofte in te lossen |
|