De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445

404 Aan Ulrich Zwingli
Bazel [ca. 8 mei 1516]

Erasmus van Rotterdam aan Ulrich Zwingli, gegroet

Ik was aangenaam getroffen door zoveel belangstelling van jouw kant voor mijn persoon en ook door de scherpzinnigheid van je brief, geestig en tegelijk erudiet. Als ik daarop maar kort antwoord, moet je dat niet aan mij wijten, maar aan al mijn gezwoeg waaraan, lijkt het wel, nooit een einde komt. Het dwingt mij weliswaar dikwijls mensen onvriendelijk te bejegenen die ik allerminst zo wil bejegenen, maar toch ben ik verreweg het onvriendelijkst voor mezelf door mijn krachten uit te putten, die zelfs met kwintessens niet zijn te herstellen. Ik ben heel blij dat jij, een alom geprezen man, mijn werken prijst en daardoor bevallen ze me zelf ook meer. Ik feliciteer het Zwitserse volk, waarvoor ik zelfs in het bijzonder een zwak heb, dat door jou en jouw gelijken met het beste op het gebied van studie én levenswandel zal worden beschaafd en beroemd gemaakt, met Glareanus als aanvoerder en vaandeldrager. Hij is mij even dierbaar om zijn uitmuntende en veelzijdige geleerdheid als om zijn uitermate deugdzame en onberispelijke levenswandel, iemand die je zeer is toegedaan. Onmiddellijk na Pinksteren^1. keer ik

1. Op 11 mei 1516.

[p. 233]

terug naar Brabant, want dat vereisen de omstandigheden. Ik ruk me niet gaarne los van deze luchtstreek. Zorg er voor, mijn beste Ulrich, dat je ook bij tijd en wijle je pen oefent, de beste manier om te leren jezelf uit te drukken; ik merk dat Minerva je goed gezind is, als je maar ook genoeg oefent. Ik heb dit geschreven na de maaltijd op aandringen van Glareanus aan wie ik niets kan weigeren, zelfs als hij me zou opdragen naakt te dansen. Vaarwel. Te Bazel.

Aan de voortreffelijke heer Ulrich Zwingli, zeergeleerd filosoof en theoloog, een vriend bemind als een broeder. Te Glarus