De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd391 Van Nicolaus Basellius
| |
[pagina 202]
| |
en zo grote liefde lieten hun sporen in me achter dat ik die, ook al zou ik willen, niet zou kunnen matigen. Ik beken dat ik, door de voortreffelijkheid van je bijzondere geleerdheid en veelzijdige wetenschap, die alleen in jou, geleerdste van alle Germanen, rijkelijk oplichten, in overvloed voorhanden zijn of liever naar alle kanten uitstromen, zo in vuur en vlam ben gezet door genegenheid voor jou en bijna buiten mezelf geraakt, dat, in alles gelijk aan de aarzelende Odysseus, niets zo vast in mijn hoofd zit, niets zo gedrukt staat in mijn hart als het levendige beeld van Erasmus alleen. Want zodra ik, na mijn heilige plichten en de weinige tijd die ik aan de literatuur kan besteden, me gereed maak mijn vermoeide ledematen uit te strekken, weet ik haast niet meer welke nachtelijke dromen mijn slapende geest lijken te verontrusten en te vermoeien met vreemde indrukken! Het is alsof ik, zelfs met mijn begoochelde zintuigen, je in levenden lijve van een fijn gesprek zie terugkeren en wel zo duidelijk dat mijn geest zich juichend van me schijnt los te maken. Telkens wanneer ik mijn heilige plichten heb neergelegd en me een tijdje wil wijden aan boeken en ontspanning - het drukste deel van de dag! - is niets in mijn litteraire bezittingen zoeter - zoeter dan de honing van de berg HyblaGa naar voetnoot2. - of glanzender of smakelijker dan de werken van Erasmus - en denk niet dat ik dit fluisterend in je oor zeg -; niets dat beter in staat is mijn geheugen op te frissen en me een nieuw begrip en frisse indrukken bij te brengen van het heden en van wat zich onder mijn ogen afspeelt, dan de geleerde, gepolijste en doorwrochte producten van jouw werkplaats en jouw aambeeld. Dat was het geval met je Moria, je Adagia, je Parallellen,Ga naar voetnoot3. je Copia en al dat andere dat je, klaar als het zonlicht, ook uit het Grieks, hebt vertaald, niet als een maker van parafrasen, maar als een wreker en rechtvaardig rechter. Je bent hierin, zo lijkt het, weliswaar niet de meerdere, maar dan toch de gelijke van Gorgias, Demosthenes, Isocrates, Aeschines en de grootste mannen van de Griekse literatuur. O, gelukkig Germanië, dat met jou als enige Germaan de oude barbarij van de Latijnse taal durft uit te drijven, weg te wissen en uit te roeien en de Italianen, die overigens verzot zijn op roem, durft uit te dagen; want er is niemand die de naam van Erasmus kan vertrappen of zijn geleerdheid kleineren, zijn veelzijdige kennis van de welsprekendheid, schitterend doorsprenkeld met geestige opmerkingen, geringschatten, hoogstens een Zoilus of een man zonder enige literaire smaak. Ook na je dood zul je eeuwige roem oogsten, een juweel en een sieraad blijven. Alleen al de correctie van de werken van de heilige Hieronymus, volgens alle geleerden zo zorgvuldig uitgevoerd, zal maken dat alle bibliotheken overal in de wereld, de beroemde en onsterfelijke naam | |
[pagina 203]
| |
van Erasmus zullen bewaren en tot de sterren zullen verheffen. Jij, jij alleen kunt die eeuwige roem met recht opeisen zonder onrecht te begaan, ook al barsten je mededingers van afgunst zoals Codrus. Jij, zeg ik, bent het sieraad van Germanië, het oog, de zon en de brandende toorts, die niet verborgen kunnen worden, ook al worden ze misschien onder de korenmaat geplaatst door de afgunst van slechte mensen, aangezien jij geen voeding geeft aan de Italiaanse hoogmoed en de erepalm niet aan de kroesharige Fransen toekent. Of zij het willen of niet, de domme kletsers, de barbaren, de brallers, de windbuilen, de zwart-wit gepijde theologen, ze moeten wel de lof van Erasmus verkondigen, wanneer zij zien dat jij het Oude en Nieuwe Testament - waarvan zij, met meer valsheid dan waarheid beweren kenners te zijn - door je arbeid, je inspanning, je nachtwaken, je vernuft, je zweet weer in oorspronkelijke staat hebt teruggebracht. Als zij het niet doen, ben ik van oordeel dat zij het niet waard zijn dat de aarde hen draagt. Laten die haters van alle goede letteren dan levend naar de hel gaan en door Cerberus in stukken gereten worden, omdat zij dat verdienen; weg met hen, de eeuwige duisternis in. Maar genoeg hiervan. Overigens zal ik er nooit spijt van hebben dat ik de beperking van een brief te buiten ben gegaan. Het is aan jou, Erasmus, hoe hij ook is, in allerijl gedicteerd, hem vriendschappelijke en goed te interpreteren; ik, een ongeletterd en onbeduidend mannetje, stel niets méér op prijs dan jou, zeergeleerde, te schrijven. Aan het eind van mijn brief kom ik je bezweren mij, ook al is het helemaal onderaan, te plaatsen op je lijst van vrienden, zodat ik voortaan, daardoor wat brutaler geworden, met een vrijere geest, als vriend aan een vriend, als een leerling aan zijn meester en leraar kan schrijven. Vaarwel en houd me in gedachten. Vanuit het huis van de maagdelijke wijsheid te Hirsau |
|