De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdThomas More aan zijn vriend Erasmus, gegroetSinds je vertrokken bent, dierbare Erasmus, heb ik drie brieven van je ontvangen.Ga naar voetnoot1. Als ik zeg dat ik er evenveel heb teruggeschreven, zul je me misschien niet geloven, ook al lieg ik nog zo schijnheilig, te meer omdat je me zo goed kent en weet dat ik lui ben in het schrijven van brieven en ook niet zo bijgelovig waarheidsgezind dat ik een leugentje als een halsmisdaad beschouw. Onze vriend Pace voert daar bij jullie in buurt een missie uit.Ga naar voetnoot2. Hoewel niet helemáál daar in de buurt - zo is hij niet bij mij maar ook niet bij jou. Met mij kan hij tenminste nog communiceren via brieven, maar van man tot man spreken kan hij met mij evenmin als met jou: ik wou dat hij, na zijn taak goed te hebben volbracht, binnenkort terugkeerde, zodat althans de ene helft van mijzelf weer bij me is. Want ik zie niet wanneer ik jou kan verwachtenGa naar voetnoot3. nu je van plan bent naar Italië te vertrekken, waar je in handen zult | |
[pagina 193]
| |
vallen van mensen die je, vrees ik, niet spoedig zullen loslaten. Ondertussen voel ik me alsof ik met Pace de ene helft van mijn ziel verloren heb en met jou de andere. Hopelijk verwerft Pace spoedig de uitstekende positie die hij verdient.Ga naar voetnoot4. Ik voel echt dat de geest van de koning, de wil van de kardinaal en verder de genegenheid van bijna alle goede mensen er op gericht is hem tot een hoge post te bevorderen. Wat jou betreft, als ik niet zo dikwijls teleurgesteld was, zou ik nog veel grotere dingen verwachten, maar wat belet me eigenlijk ook nu nog het beste te hopen? Want ook al zit er tot nu toe weinig schot in, dat wil niet zeggen dat er geen hoop is voor de toekomst; ik heb er nu zelfs heel veel vertrouwen in. Iemands lot is niet voortdurend hetzelfde en het kan jou niet langer slecht gezind blijven als paus, koningen, bisschoppen en bijna alle stervelingen zover de christelijke wereld reikt, zoveel respect voor je hebben en je bewonderen. Wat ons hier betreft, ik hoef je er niet aan te herinneren hoe welgezind onze bisschoppen, en vooral die van Canterbury, tegenover je staan en welk een hoge dunk de vorst zelf van jou heeft. En dat er tot nu toe geen beneficie is losgekomen in overeenstemming met jouw verdiensten en de genegenheid van zoveel grote mannen, dat is gedeeltelijk je eigen schuld, omdat je nogal zorgeloos omgaat met die dingen waar anderen veel moeite voor doen; gedeeltelijk ook door domme pech zoals met het kanunnikschap, zoals men het noemt, van Doornik dat de heer Mountjoy voor je verkregen had. Het lijkt erop dat je nu niet tegen dat idee bent, want je schrijft dat je alle bescheiden die volgens jou, nodig waren voor dat kanunnikschap, aan Mountjoy hebt gestuurd. Maar ik sprak je hierover, als je je het herinnert, toen je bij mij was in Brugge,Ga naar voetnoot5. waarbij jij alle voor- en nadelen van dat beneficie breed uitmat en er helemaal niet zo op gebrand leek te zijn; je maakte daar geen geheim van tegenover Sampson, die in Doornik optreedt als vicaris-generaal van de bisschop van York. Je kwam tot die mening niet alleen omdat je vreesde dat dat beneficie niet voor het leven zou zijn (tenzij het ook werd verleend met instemming van de andere bisschop,Ga naar voetnoot6. van wie je niet verwachtte dat die daarvoor enige reden had, aangezien hij niets anders doet dan alles wat al door de ander was gedaan, ontkrachten), maar ook omdat je ter plekke bijna tien van onze ponden moest betalen voor je intocht, en je bovendien een huis moest kopen met een hypotheek van tweehonderd nobels of meer. Dat is daar zo de gewoonte. Houd je je daar niet aan, dan ont- | |
[pagina 194]
| |
vang je nauwelijks zes nobels per jaar, - en zelfs die krijg je alleen, als ik goed ben ingelicht, wanneer je er permanent woont. Het kwam ons, Sampson en mij, voor dat jij om deze redenen het kanunnikschap niet zou aanvaarden. Kort na je vertrek, ging ik naar Doornik. Daar hoorde ik van lord Mountjoy en Sampsom dat de aartsbisschop van YorkGa naar voetnoot7. hun allebei had bericht dat het beneficie aan een ander werd toegekend, aan wie hij het klaarblijkelijk had beloofd, niet wetende dat het al voor jou bestemd was. Toen ik dat hoorde, hield ik mijn mening dat het beneficie je eigenlijk niet zo aanstond, verborgen, maar haalde hen over de aartsbisschop te schrijven dat het al aan jou was toegekend en dat dat in dit stadium niet meer kon worden teruggedraaid, tenzij hij je van iets beters zou voorzien. York antwoordde dat het totaal ongeschikt voor je was, omdat die post voor iemand die er voortdurend aanwezig was, weinig lucratief was en voor iemand die elders woonde helemaal niets opbracht. Ze konden zich verder op hem verlaten om jou iets beters te bezorgen. In mijn aanwezigheid besloten zij dus, en ik raadde het ze zeker niet af, dat beneficie te geven aan degene die de bisschop op het oog had. Wat er daarna gebeurde, weet ik niet. Wel weet ik dat de kardinaal, als je dit niet krijgt, je iets verschuldigd is wat méér oplevert; ik hoop dat hij dit op korte termijn zal doen. Hij vermeldt je dikwijls op zeer vriendschappelijke manier. Het was niet nodig dat ik je jaargeld van de bisschop van CanterburyGa naar voetnoot8. opvroeg. Hij had er zelf al aan gedacht voordat hij mijn brief ontving en de zaak opgenomen met Maruffo, die hij, zoals je weet, altijd gebruikt als tussenpersoon en soms ook als bankier, totdat zij, na de rekeningen op gezette tijden te hebben vergeleken, het geld vereffenen. Direct nadat hij mijn verzoek in handen kreeg - hij was in Otford - spoorde hij Maruffo per brief aan, je snel twintig van onze ponden te doen toekomen; hij beloofde Maruffo ze terug te betalen, zodra hij uit een schriftelijke bevestiging van jou wist dat ze bij je waren afgeleverd. Ik ben bij Maruffo geweest. Hij zei je te zullen vragen hem snel een eigenhandig geschreven brief, met de ontvangstbevestiging van het geld, te sturen. Zodra hij die aan de bisschop had gebracht en ter plaatse het geld aan hem was uitgeteld, zou hij er voor zorgen dat het bij je werd afgeleverd. Toen ik dit hoorde, werd ik bang dat er een addertje onder het gras school, en dat, als het geld toen niet onmiddellijk aan hem werd uitbetaald, dat oponthoud op jou zou worden afgewenteld. ‘Al dat gedoe is toch niet nodig,’ zei ik. ‘Stuur of het geld onmiddellijk op in naam van de bisschop of anders, als je er bezwaar tegen hebt het uit te geven voordat je het hebt ontvangen, zal ik er voor zorgen dat je het onmiddellijk contant in | |
[pagina 195]
| |
handen krijgt.’ ‘Goed,’ zei hij, ‘maar je hoeft nergens bang voor te zijn; ik zal zorgen dat Erasmus het geld onmiddellijk krijgt, ja dat hij het nu al heeft. Hij heeft een kredietbrief van me waarmee hij, waar hij maar wil, duizend dukaten kan opnemen; als hij daarvan iets heeft opgenomen, moet hij dat aan mij uit zijn jaargeld - want dat zijn we overeengekomen - terugbetalen.’ Dat zei hij. Persoonlijk geloof ik niet zo erg dat hij jou een kredietbrief heeft gegeven om geld op te nemen, tenzij hij van te voren dat geld eerst op zijn bank had gestald. Als de zaak anders is dan hij beweert, laat het me dan snel weten. De aartsbisschop van Canterbury is, na enige jaren van, zoals jou bekend is, ingespannen werk om zijn vrijheid te herkrijgen, ten slotte van zijn taak als kanselier ontheven en nu hij zijn zo lang gekoesterde heimelijke wens vervuld ziet, geniet hij van een aangename rust tussen de letteren en van zijn herinneringen aan alle werkzaamheden die hij zo goed heeft vervuld. De vorst heeft de kardinaal van York in zijn plaats benoemd;Ga naar voetnoot9. deze oefent het ambt zo goed uit dat hij ieders verwachting, al hoog gespannen vanwege al zijn overige goede eigenschappen, verre overtreft en - wat het moeilijkste is - een goede indruk maakt en erg in de smaak valt, zelfs na een zo'n uitmuntende voorganger. Mijn missie, aangezien die jou, zoals alles van mij, ook ter harte gaat, maakt tamelijk goede vorderingen, behalve dat de zaak zich langer voortsleept dan ik hoopte of wilde. Want toen ik van huis wegging, dacht ik amper twee maanden afwezig te zijn en nu heb ik er al meer dan zes maanden mee verdaan.Ga naar voetnoot10. Maar een tamelijk gunstige afloop heeft eindelijk dit lange wachten bekroond. Toen ik zag dat de zaak waarvoor ik was gekomen ten einde liep, maar door andere oorzaken er toch weer allerlei verwikkelingen ontstonden - die zijn er tussen vorsten altijd - die tot een langer oponthoud leken te leiden, heb ik in een brief aan de kardinaal toestemming gevraagd te mogen terugkeren; ik riep daarvoor de hulp in van enige vrienden, maar vooral van Pace, want hij was toen nog niet vertrokken. Op terugreis naar huis liep ik hem plotseling in Grevelingen tegen het lijf,Ga naar voetnoot11. maar hij had zoveel haast dat hij amper kon stoppen om een groet te wisselen. TunstallGa naar voetnoot12. keerde onlangs terug naar zijn post na een verblijf hier van nauwelijks | |
[pagina 196]
| |
tien dagen, waarvan hij er geen een prettig en naar zijn eigen zin kon doorbrengen, omdat al die tijd vol zorg en narigheid opging met het uiteenzetten van de zaken die hij als gezant in beheer had en kijk, nu wordt hij plotseling naar hetzelfde gebied gestuurd met een nieuwe missie; en dat, dat weet ik zeker, zeer tegen zijn zin, als hij de mogelijkheid had te weigeren. De post van afgezant heeft mij nooit erg bekoord. Ik vind die ook niet zo geschikt voor leken. Het is eerder iets voor jullie, geestelijken, die in de eerste plaats geen vrouw en kinderen thuis hebben of ze overal vinden. Als wij even weg zijn, roept het verlangen naar echtgenoot en familie ons onmiddellijk terug. Verder kan een geestelijke wanneer hij wordt uitgestuurd, waar hij wil, zijn hele huishouden met zich meenemen en op kosten van de koning de monden voeden die hij thuis op eigen kosten moet vullen. Als ík niet thuis ben heb ik een dubbele huishouding te onderhouden, één thuis, de andere in het buitenland. De koning stelde mij royaal middelen ter beschikking voor het gezelschap dat ik meeneem, maar er werd geen rekening gehouden met degenen die ik thuis moet achterlaten, en ik kon mijn gezin er helemaal niet toe bewegen - en je weet dat ik een milde echtgenoot, een toegeeflijke vader, een zachtmoedig meester ben - om ter wille van mij een tijdje te vasten tot mijn terugkeer. Ten slotte kunnen vorsten priesters voor hun arbeid en uitgaven heel gemakkelijk, zonder eigen kosten, belonen met kerkelijke prebenden; voor ons, leken, gaat dat niet zo gul en zo vlot, hoewel de koning mij, bij mijn terugkeer, een jaargeld toekende dat qua eer en inkomsten niet te versmaden was. Tot nu toe heb ik dat steeds geweigerd, en het lijkt me dat ik het altijd moet weigeren. Als ik het aanvaard zou ik mijn huidige positie in de stad,Ga naar voetnoot13. die ik zelfs boven een betere verkies, moeten opgeven of, wat ik niet graag zou willen, wel kunnen behouden maar dan tot ergernis van mijn stadgenoten: als die, wat soms gebeurt, een geschil krijgen met de vorst over hun voorrechten, zouden zij denken dat ik hen minder eerlijk en trouw dien, gebonden als ik ben aan de vorst door mijn jaarlijkse toelage. Overigens heb ik tijdens mijn gezantschap ook wel veel genoegens gekend. Op de eerste plaats de lange en ononderbroken omgang met Tunstall; niemand is zo goed thuis in de schone letteren als hij, niemand is strikter in leefwijze en karakter, niemand ook zo vrolijk in gezelschap. Vervolgens ben ik bevriend geraakt met Busleiden, die mij, overeenkomstig zijn grote rijkdom, luisterrijk, en overeenkomstig zijn goede karakter, vriendelijk ontving. Hij liet me zijn huisGa naar voetnoot14. zien, dat zo bijzonder kunstzinnig is gebouwd en met | |
[pagina 197]
| |
zulk prachtig huisraad is ingericht, zijn collectie oudheden, waarop ik, zoals je weet, dol ben en ten slotte zijn bijzonder welvoorziene bibliotheek, en zijn eigen innerlijk, nog beter voorzien dan welke bibliotheek ook, zodat het me volkomen verbijsterde. Ik hoor dat hij juist nu een gezantschap naar onze vorst gaat leiden. Maar in al mijn omzwervingen viel mij geen groter genoegen ten deel dan de omgang met Pieter Gillis te Antwerpen, jouw gastheer, een zo groot geleerde, zo vrolijk, zo bescheiden en een zo waarachtig vriend dat ik mag sterven als ik niet graag een groot deel van mijn vermogen er voor over zou hebben in zijn gezelschap te verkeren. Hij stuurde mij jouw apologieGa naar voetnoot15. en ook de commentaren op de psalm ‘Gelukkig hij die...’, die je opgedragen hebt aan Beatus Rhenanus,Ga naar voetnoot16. die waarlijk gelukzalig is vanwege een zo groot en eeuwigdurend monument. Van Dorp zorgde ervoor zijn briefGa naar voetnoot17. te laten drukken voorafgaand aan jouw verdediging. Ik had hem graag, als er een gelegenheid was geweest, willen ontmoeten. Omdat dat niet mogelijk was, stuurde ik hem een groet per brief, of liever een nogal laconiek briefje,Ga naar voetnoot18. want ik had geen tijd voor een langere. Ik kon deze man immers niet negeren, want ik mag hem bijzonder graag, zowel vanwege zijn uitmuntende geleerdheid als vanwege veel andere dingen, en ten slotte daarom omdat hij, door de Lof der zotheid te bekritiseren, jou de gelegenheid gaf er een verdediging voor te schrijven. Het doet me genoegen dat Hieronymus en het Nieuwe Testament goed vorderen. Het is verbazend met hoeveel verlangen iedereen ernaar uitziet. Geloof me, Erasmus, Linacre staat met de beste gevoelens tegenover je en spreekt overal over jou;Ga naar voetnoot19. ik hoorde dat onlangs van mensen die er bij aanwezig waren toen hij, tijdens een diner, vol genegenheid en zeer uitvoerig over je sprak met de koning. In dat gesprek antwoordde de koning in termen die mijn zegslieden de indruk gaven dat jou op korte termijn jou een bijzondere promotie te beurt zal vallen. Ik bid de goden dit mogelijk te maken. Vaarwel, mijn dierbare Erasmus, en doe Rhenanus en Lister de groeten van me; door jouw loftuitingen en hun eigen geschriften zijn zij mij dierbaarder en ken ik hen beter dan velen van degenen met wie ik dagelijks verkeer. Mijn vrouwGa naar voetnoot20. groet je, en ook Clement, die dagelijks zulke grote vor- | |
[pagina 198]
| |
deringen maakt in Latijn en Grieks dat ik de niet geringe hoop heb dat hij ooit een boegbeeld zal zijn voor zijn vaderland en de letteren. Nogmaals vaarwel en wees tevreden met deze éne brief voor veel maanden; ik doe daarmee de vrekken na die, wanneer zij uiteindelijk iemand te eten vragen - wat zij maar zelden doen - een zo overvloedig maal aanrichten dat zij, door één maaltijd te geven, de dagelijkse kosten van de uitnodigingen besparen. Voor de derde keer, vaarwel. De bisschop van DurhamGa naar voetnoot21. is je zeer dankbaar voor je opdracht van Seneca. Je ziet hoe graag ik je nadoe, want net als jij laatst, schrijf ik met de hand van iemand anders; zo goed volg ik je na dat ik zelfs deze laatste regels niet eigenhandig zou schrijven als ik je er niet van wilde overtuigen dat deze brief echt van mij is. |
|