375 Van Willibald Pirckheimer
Neurenberg, 13 december 1515
Willibald Pirckheimer aan de heer Erasmus, gegroet
Ik heb alweer een allervriendelijkste en zeer welkome brief van je ontvangen en sta dus diep bij je in het krijt: tussen al je drukke bezigheden door denk je ook nog aan mij! Dat mijn briefGa naar voetnoot1. samen met het boekje jou niet bezorgd werd, vind ik moeilijk te verteren, want ik probeerde er juist mijn vreugde in uit te drukken in jou, een zo groot en zo uitmuntend man, een vriend te hebben gevonden. Tegelijkertijd vroeg ik je - wat je via onze vriend Beatus had beloofd - de fouten aan te geven in mijn vertaling van Plutarchus. Ik vraag het je nu opnieuw, want ik twijfel niet dat je dat met de meeste oprechtheid zult doen. Ik had die brief meegegeven aan Robert Wingfield, maar die is sindsdien steeds het hof gevolgd; misschien heb je inmiddels met zijn broerGa naar voetnoot2. gesproken? Hij trad ook bij tijd en wijle op als gezant van zijn koning bij de keizer.
Het verheugt mij dat de zalige Hieronymus eindelijk iemand heeft gevonden om hem in zijn oorspronkelijke zuiverheid te herstellen; zonder een bijzondere goddelijke voorbeschikking was dat, denk ik, niet mogelijk geweest. Gelukkig jij die door deze arbeid bij God, de heiligen en de hele wereld dank zult oogsten. Ik moet me hier bezighouden met rechtszaken, het geraas van juristen en vorstelijke twisten. Misschien is het wel onmogelijk daarin God welgevallig te zijn; voorbeelden uit de antieke geschiedenis tonen duidelijk aan hoe slecht de fortuin hen bejegent die zich inlaten met regeringszaken. Ga dus door zoals je begonnen bent, mijn beste Erasmus, en verberg je licht, dat je door hoogste schepper is geschonken, niet onder de korenmaat. Hij wilde een schepsel voortbrengen waarin de welsprekendheid haar oorspronkelijke universele kracht kon tonen; ga voort op de weg die je bent ingeslagen en maak je een naam die duurzamer zal zijn dan rijkdommen en koninkrijken.
Maar genoeg hierover, want ik wil niet in vleierij vervallen. Er is een ding dat ik boven al het andere verlang: je ooit in levende lijve te zien. Als eenmaal je Hieronymus is voltooid, zul je gemakkelijk aan mijn wens tegemoet kunnen komen. Ik weet dat het je niet zal spijten een stadstaat te hebben gezien