372 Van Paul Volz
Sélestat, 25 november 1515
Paul, abt van Hügshofen, aan Erasmus, gegroet
Toen ik de brief las die je aan de vooravond van Sint-MaartenGa naar voetnoot1. aan onze gemeenschappelijke vriend Jacob Wimpfeling stuurde via onze eveneens gemeenschappelijke vriend Johann Witz, ontdekte ik dat jij, na je uitbundige dankbetuiging voor een hele kleine dienst, wilde weten op welke passage in het voorwoord bij Ezechiel ik, zoals ik al eerder zei, zo dikwijls ben gestuit. Zij staat aan het einde van het voorwoord dat men in alle bijbels voor het boek van Ezechiel plaatst. Je leest daar in ongeveer deze bewoordingen - ik heb de tekst momenteel niet bij de hand -: ‘En als mijn mededingers ook daarop afgeven, vrees ik dat het hun zal overkomen - in het Grieks is het duidelijker - phagolidori te worden genoemd, dat wil zeggen seneciaskauwers.’
Wat ‘senecia’ is, weet ik niet en ook na veel gezoek heb ik het nooit aangetroffen, behalve bij Lyra, de Mammotrectus en de Catholicon en dergelijke werken, die over dit woord allerlei onzin beweren. Bij Plinius, Historia naturalis, boek 25, laatste hoofdstuk, is senecio een plant die in het Grieks erigeron (peterselie) heet; maar ik zie niet in wat dat ermee te maken kan hebben. We begrijpen wel het Griekse spreekwoord ‘scheldwoorden etend’, dus scheldwoordeneter, zoals men ook spreekt van ‘vleeseter’ of ‘viseter’. Dat kun je dan in het Latijn met één enkel nieuw woord vertalen als ‘beschimpingeneter’, dat wil zeggen ‘zwelgers in scheldwoorden’, ‘verslinders van beschimpingen’, ‘mensen die de mond vol hebben met schimpscheuten en scheldwoorden’. Neem dit maar zoals je goeddunkt en zoals past bij onze slome Minerva. Zorg goed voor je gezondheid zodat je nog velen van nut kunt zijn. Het ga jou en alle vrienden goed bij het allerzoetste kind Jezus.
Vanuit Sélestat, op het feest van de heilige Catharina 1515