De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445

369 Van Nicolaus Gerbel
[Straatsburg, november 1515]

Nicolaus Gerbel aan de heer Erasmus, gegroet

Onze gemeenschappelijke vriend Matthias Schürer, zeergeleerde Erasmus, klaagt er voortdurend over dat hij steeds maar weer wordt opgejaagd door mensen die overal je boeken verhandelen en die, bijna met dreigementen, je Parabolae van hem eisen.^1. Ik zei hem dat het je juist nu onmogelijk was ze opnieuw te corrigeren, omdat je al zo en van alle kanten overstelpt bent met werk dat je bijna geen adem meer kunt halen. Maar volgens Matthias moet

1. Schürer zou in november 1516 de Parabolae herdrukken.

[p. 166]

hij wel, wil hij zich die werkjes niet helemáál laten ontstelen door diegenen die als apen alles nabootsen. Hij zegt dat jij hem op het ogenblik geen grotere dienst kan bewijzen dan dat boekje te herzien, zodat hij het opnieuw kan uitgeven in een verbeterde versie, maar als dat niet lukt, moet hij het in ieder geval uitgeven naar het exemplaar dat jij hem een paar maanden geleden stuurde. Schrijf ons wat je kunt doen of wat je wensen zijn. Wij willen niets liever dan handelen naar jouw instructies. Probeer zo mogelijk aan de wensen van een zo trouwe vriend van de geleerden tegemoet te komen. Ik zal je heel graag mijn hulp, wat die ook voorstelt, ten dienste stellen.

Leef gelukkig en schrijf me hoe je het verder maakt. Beveel mij aan bij je dierbare en geleerde vrienden. Ook onze Rudolfinger beveelt zich, samen met de andere vrienden, bij je aan; ze willen steeds graag van mij horen hoe het gaat met je gezondheid en wat je nu onder handen hebt. Zij hebben veel verwachtingen van het Nieuwe Testament en van Hieronymus, waar zij allen naar uitkijken. Nogmaals, vaarwel.