353 Van Johann Witz
Sélestat, 12 september [1515]
Johann Witz aan Erasmus van Rotterdam, gegroet
Ik heb er maar niet genoeg van kunnen krijgen mijn geest te verrijken met de lezing van de LucubrationesGa naar voetnoot1. deels door jou, deels door andere geleerden van buitengewone naam geschreven, die onze vriend Froben me enige tijd geleden stuurde; de bijdragen van de anderen zijn heel wat minder dan de jouwe en hebben me dan ook navenant minder genoegen gedaan, maar ze lijken mij wel dagelijks hongeriger te maken. Toch denk ik dat zij niet minder succesvol zijn dan de jouwe, aangezien ze in de praktijk niet alleen met de jouwe zo nauw zijn verbonden, maar ook deel zullen hebben aan jouw roem en eer en voor altijd levend zullen blijven. Hoeveel bovendien mijn geboorteplaats die je met de grootste lof hebt overladen,Ga naar voetnoot2. aan jou te danken heeft, hoeveel vooral ook Witz, van wie je verkondigt dat hij Athene waardig is - om van de anderen maar te zwijgen - aan jou te danken heeft, ik zie niet hoe ik dat adequaat kan verwoorden; wie wil immers in gelijke weldaden wedijveren met de man die door het nageslacht zal worden bewonderd? Het is dus veiliger als een ondankbare te sterven dan voortdurend mezelf te kwellen met het vurige verlangen iets terug te doen en intussen het gevaar te lopen mijn reputatie te grabbel te gooien.
O ja, beroemde vriend, laat me je nog even zeggen hoe blij en voldaan mijn leerlingen zijn dat zij nu al dat georakel van anderen achter zich kunnen laten en veilig onder jouw leiding de ware kennis van het Latijn kunnen verwerven.Ga naar voetnoot3. Ik ben bereid het geld in te zamelen voor de boekjes van Froben. Wil je hem uit mijn naam groeten evenals mijn vriend Beatus aan wie ik, van-