De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445

351 Van Nicolaus Gerbel
Straatsburg, 9 september 1515

Nicolaus Gerbel aan de heer Erasmus, gegroet

In mijn vorige brief^1. meldde ik je wat Lachner en ik zijn overeengekomen en wat ik heb beloofd te doen; dat het allemaal zo lang duurt, komt door gebrek aan koetsiers, die allemaal naar de markt van Frankfort zijn vertrokken. Ik zal de reis zo snel mogelijk aanvangen, maar het zou me goed van pas komen als jij me intussen een briefje schrijft over hoe de zaak waarover je het had er

1. Deze brief is verloren gegaan. Lachner had klaarblijkelijk voorgesteld dat Gerbel naar Bazel zou komen om op te treden als corrector van Erasmus' uitgave van het Nieuwe Testament.

[p. 149]

voorstaat. Als je namelijk mijn hulp niet nodig hebt - die stelt bij zoiets toch al weinig voor -, of van mening veranderd bent of als iemand anders geschikter is, dan zou ik me de uitgaven besparen. Maar als je anders oordeelt, zal ik met alle plezier doen wat je me opdraagt. Schrijf me toch maar even als je het niet al te lastig vindt.

Ik heb een zeer fraaie brief vol oprechtheid en trouw van Rhenanus^2. ontvangen, gelezen en met kussen overdekt. Hij had bepaald een waardig antwoord verdiend, maar de bode was zo gehaast dat ik er geen kans toe zag. Daarom, als je het niet erg vindt, aan jou de dringende vraag: betuig hem uit mijn naam de grootste dank voor zijn vriendelijkheid, zijn bewonderenswaardige toewijding en zijn vriendschap voor me. Voeg er aan toe dat ik hem wel duizendmaal gelukkig heb geprezen. Vaarwel en beste wensen.

Straatsburg, 9 september 1515, in haast

2. Ook deze brief is verloren gegaan.