De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445

348 Aan Thomas Wolsey
Bazel, 30 augustus [1515]

Erasmus aan de zeereerwaarde Thomas, kardinaal en aartsbisschop van York^1.

Gegroet, zeereerwaarde bisschop. Het spijt me erg dat ik een niet wat vertrouwelijker en langer gesprek met Uwe Eminentie kon voeren voordat ik Engeland verliet. Ik had het laatste en heilige anker van mijn geluk, zoals men dat noemt,^2. op u gevestigd. Hieronymus echter joeg me op, - een enorm, befaamd werk dat, als ik me niet vergis, behalve vroom en vruchtbaar altijd levend zal blijven. Het gaat mij zo ter harte dat ik er alles aan ondergeschikt maak.

Deze reis was altijd al gevaarlijk vanwege struikrovers, maar nu meer dan ooit; bovendien had de Rijn, gezwollen door sneeuw en regen, ook nog eens alles onder water gezet, vooral de streek rondom Straatsburg, zodat ik meer moest zwemmen dan paardrijden. Ik heb alle ongemakken verdragen: als Hieronymus maar verschijnt. Ook het Nieuwe Testament wordt gedrukt, in het Grieks zoals de apostelen het schreven, en in het Latijn zoals het door

1. Wolsey werd kardinaal kort nadat deze brief werd geschreven, op 10 september 1515. De titulatuur is waarschijnlijk aangepast toen de brief in 1519 werd gepubliceerd.

2. Zie Adagia i, 1, 24.

[p. 146]

mij is vertaald, samen met mijn commentaar. Verder zijn er onlangs nog wat kleinere werken^3. gepubliceerd. Al die kleinigheden houden mij meer bezig en geven meer spanning dan de moeilijke kwesties waar ú voor staat. Als alles klaar is, zal ik me terughaasten naar Engeland, vooral wanneer u, in uw edelmoedigheid intussen iets heeft geregeld om mijn geest en lichaam, vermoeid van de inspanningen, mee te verkwikken. Vaarwel zeereerwaarde heer aan wie ik me geheel en al toewijd en opdraag.

Bazel, 30 augustus 151[6]

3. De octo orationis partium constructione (zie brief 341) en Jani Damiani Senensis ad Leonem x de expeditione in Turcas elegeia (Bazel: Froben, 1515).