De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd344 Van Ulrich Zasius
| |
[pagina 131]
| |
mijn gedachten laat gaan over de onderaardse gangen, de omtrekkende bewegingen, de stap voor stap voortsluipende aanvallen, de stootkracht van de bewijsvoeringen, de bliksems van je weerleggingen en soortgelijke middelen regelrecht afkomstig uit de voorraadkamer van de retorica, raak ik buiten mezelf en staar verbijsterd als naar de grootsheid van een goddelijk wezen. En als ik je Adagia, van onschatbare waarde, als ik de golvende stromen van je betogen, de rijkdom van je uitweidingen wanneer je een kever, een insect dat op mesthopen leeft, boven de adelaar stelt,Ga naar voetnoot2. wanneer je de donkere wolken van de oorlog en daartegenover de serene kalmte van de vrede beschrijft,Ga naar voetnoot3. wanneer je soortgelijke dingen in verzorgde stijl en met bewonderenswaardige helderheid tot uitdrukking brengt - als ik doorga deze onvergelijkelijke kwaliteiten naar verdienste te prijzen, dan zou de godin van de Overreding zelf, Suada, al zetelde ze op mijn lippen,Ga naar voetnoot4. tegen deze taak niet opgewassen zijn. Wat kan ik zeggen over die uiterst verfijnde, spitse, geestige Adagia? Zoals vroeger in de tuinen van AlcinoüsGa naar voetnoot5. de mooiste peren, de mooiste appels elkaar eindeloos opvolgden, zo vouwen zich achter elkaar in al hun rijkdom en vruchtbaarheid je Adagia open - waarbij de ene vrucht de ander verdringt - zodat je, waarheen je je ook keert, altijd iets verhevens, iets onderhoudends, iets fraais, iets doorwrochts, iets sprankelends vindt. Als ik die hoorn van overvloed, je Copia, volgestopt met woorden en zaken, doorneem, als ik denk aan de Lof der zotheid, aan al die fraaie vertalingen uit het Grieks, dient zich zoveel stof voor een lofrede aan, dat het mijn bescheiden talent te boven gaat en het evenmin past binnen het beknopte kader van een brief. Ik zeg alleen dit, dat jij bij uitstek het verdient door iedere ontwikkelde persoon te worden bewonderd en te worden overladen met allerlei eerbewijzen, met de hele schuur tegelijk, zoals men zegt.Ga naar voetnoot6. Wat mij betreft, geloof me als ik je zeg dat ik me zo met jou verbonden voel dat ik het een groot genoegen zou vinden als ik ooit de gelegenheid zou krijgen, ik zeg niet je orders te gehoorzamen, maar je geringste wensen voor te zijn. Ik was van plan langer met je te spreken en een paar dingen te vragen die mij bezwaren. Maar onze vriend Bonifacius,Ga naar voetnoot7. een jongeman met bijzondere aanleg en zeer geleerd, staat hier achter me. Ik hoop je binnen acht, of op zijn hoogst tien dagen, te ontmoeten. Vaarwel, vanuit Freiburg, 9 augustus 1515. Je vriend Zasius | |
[pagina 132]
| |
Doe Beatus Rhenanus mijn hartelijke groeten en, als het niet bezwaarlijk is, groet dan ook Filipp Engelbrecht.Ga naar voetnoot8. Ik zou je nog veel kunnen schrijven, maar spreek je daarover nog persoonlijk. |
|