De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdNicolaus Gerbel aan Erasmus, gegroet in Jezus ChristusIk durf niet te zeggen of te schrijven hoezeer ik je vertrek betreurde, want dan zul je me wel weer voor de voeten werpen dat ik mijn tong wil roeren of me in de welsprekendheid wil oefenen; maar hoe weinig ik op dat terrein voorstel, is me allang duidelijk geworden, en wel zo duidelijk dat dat niet nog eens bewezen hoeft te worden. Wat je er ook van vindt, dit wil en kan ik niet verbergen: dat geen vriendschap mij ooit dierbaarder was, dat ik nooit van iemands aanwezigheid meer genoot, dat geen conversatie - onbeschrijflijk vriendelijk, prettig, onderhoudend - me intenser vreugde schonk dan die van mijn vriend Erasmus. Als voor hem een of twee dingen van Gerbel even aangenaam zijn als alles van Erasmus voor mij, dan zou ik overal mijn volmaakte blijdschap rondbazuinen. Niets, hoe belangrijk ook, kan mij zo volkomen gelukkig maken als de wetenschap dat onze vriendschap, wat die ook voorstelt, Erasmus niet in alle opzichten mishaagt. Ik weet wat je nu doet: je lacht. Ik weet wat je denkt: dat ik dit zeg met mijn mond, niet met mijn hart. Maar je weet niet, zeergeleerde Erasmus, hoezeer je je daarin vergist; ik zou liever helemaal niets schrijven dan te liegen of, als iemand vindt dat het met fatsoenlijker bedoeling wordt gedaan, zulke dingen te bedenken. ‘Je oefent je pen,’ zeg je? Ook dat kan men doen zonder valse schijn, zonder bedrog, zonder veinzerij. Je oefent je spreekvaardigheid? Dat doen schooljongens ook, en dikwijls niet zozeer met ver- | |
[pagina 129]
| |
zonnen als wel met echte argumenten. ‘Maar dat heeft niets met vriendschap te maken,’ zeg je, ‘die huist in alle eenvoud en oprechtheid in het hart.’ Zo waar God mij liefheeft, Gerbel doet en voelt niet anders en als je in zijn hart kon kijken, zou een brief wat dit betreft overbodig zijn. Genoeg hierover. Ik kan immers niet aannemen dat Erasmus zo harteloos is om wat goed is ten kwade te duiden en iemand die oprecht veel van hem houdt, een vleier te vinden, niet een vriend. Wij zijn hard bezig de Lucubrationes met buitengemeen veel zorg te drukken en ik zet daar al mijn krachten voor in.Ga naar voetnoot1. Wat we gedaan hebben zal je bevallen, denk ik, en je zult er geen spijt van krijgen dat je ons onze zin hebt gegeven. Zorg dat we snel ook de rest krijgen, want er zijn al bijna vier katernen af. Mocht je nog iets dergelijks hebben liggen, wat het boekje voldoende omvang kan geven en het voor kopers aantrekkelijker kan maken, laat ook ons dan, alsjeblieft, kennismaken met je mildheid en laat je toegewijde lezers merken hoe toegewijd je bent aan Christus. Ik heb een paar passages in de Enchiridion, die voor schooljongens nogal moeilijk te vatten waren, geannoteerd en in de hoop hun in elk geval hiermee een dienst te bewijzen, besloot ik ook een soort commentaar aan het eind van het boek toe te voegen. Als je het daarmee eens bent ga ik ermee door; zo niet, dan houd ik me aan jouw besluit.Ga naar voetnoot2. Vaarwel, het allerbeste, en schrijf me terug als je enige genegenheid koestert voor je vriend Gerbel. Johann Rudolfinger, die je zeer toegewijd is, doet je duizend groeten en ook Matthias Schürer, die dikwijls aan Beatus Rhenanus vraagt een keer aan Agricola te beginnen; want als de tekst gecorrigeerd was, zou hij de uitgave niet langer laten wachten. Nogmaals, vaarwel. Straatsburg, 1515 |
|