De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
Erasmus van Rotterdam aan de oprechte lezers, gegroetIk begrijp nu uit ervaring wat de Grieken ooit bedoelden met het gezegde: ‘Ongelegen vriendelijkheid verschilt niet van vijandschap.’Ga naar voetnoot1. Ik zie overal mensen opduiken die mijn goede naam zelfs meer zijn toegedaan dan ik zou willen, die mij boeken toeschrijven die ik nooit heb geschreven of in ieder geval niet met de bedoeling dat ze werden uitgegeven. Het is een oude gewoonte van geletterden om al hun gevoelens aan het papier toe te vertrouwen als aan een trouwe vriend, zoals Horatius zegt;Ga naar voetnoot2. en we zouden niet willen dat direct publiek gemaakt wordt waarover we ons met een paar makkers boos maken of zomaar wat babbelen. Men heeft epigrammenGa naar voetnoot3. uitgegeven die ik inderdaad schreef - dat ontken ik niet - maar niet met dat doel. Ik vermoed dat een bediende ze stal en ze aan een drukker verkocht. Het is verbazend hoeveel passages over de briefschrijfkunst een andere persoon citeert en inlast op basis van een paar bladzijden die ook nog slecht overgeschreven zijn, alsof het een gepubliceerd werk betreft. En om over andere kleinigheden te zwijgen, men schreef onlangs als met terugwerkende kracht dit boekje over de syntaxis aan mij toe, ofschoon het oorspronkelijk werd uitgegeven zonder naam van de schrijver. John Colet, een vooraanstaand theoloog in Engeland, was voor zijn nieuwe school op zoek naar een nieuw boekje over de syntaxis, dat bij de leerlingen in de smaak zou vallen door zijn beknoptheid en duidelijkheid. Dat werd op zijn verzoek geschreven door William Lily, iemand met een uitzonderlijke kennis van Latijn en Grieks en een meester in het onderwijzen van de jeugd. Toen hij het had voltooid, gaf Colet het aan mij, of stopte het me eigenlijk in de handen; want wat kon ik anders toen hij bleef aandringen, iemand die zozeer mijn vriend is dat ik het een schande zou vinden een verzoek van hem af te wijzen, iemand met zoveel gezag, aan wie ik zoveel te danken heb, dat hij het recht had Erasmus alles op te dragen wat hij wilde? Mijn correctie had tot gevolg dat het meeste anders werd - want dat leek me wat gemakkelijker - en daarom wilde Lily, een haast al te bescheiden man, niet dat het onder zijn naam werd verspreid, maar ik meende dat ik niet in alle eerlijkheid voor mezelf kon opeisen, wat voor een gedeelte van een ander was. Daarom liet ik zeer nadrukkelijk weten dat zij iedere naam er op mochten zetten die zij wilden, als het maar niet de mijne was; en zo verscheen het boekje als gevolg van ons beider afwijzing anoniem, met alleen een kort voorwoord van Colet als aanbeveling. | |
[pagina 128]
| |
Ik zal dat boekje nu niet gaan prijzen, om niet al te zelfgenoegzaam over te komen, en ik zal het niet bekritiseren om niet onwelwillend te lijken. Maar ik besloot dit woord vooraf te schrijven, om te voorkomen dat iemand later als iets van mij zou begroeten wat ik mijzelf blijkens het voorwoord niet toe-eigen. Er zitten al meer dan genoeg fouten in de werken die ik zelf publiceer, laat niemand anders uitgeven wat ik niet geschreven of verbeterd heb. Vaarwel, vriendelijke lezer. Bazel, 30 juli 1515 |
|