De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd337 Aan Maarten van Dorp
| |
Erasmus van Rotterdam aan de uitmuntende theoloog Maarten van Dorp, gegroetJe briefGa naar voetnoot1. heeft mij niet bereikt, maar een vriend in Antwerpen heeft me een kopie laten zien die hij op de een of andere manier in handen had gekregen. Je betreurt de weinig gelukkige publicatie van de Lof der zotheid, je juicht het toe dat ik probeer Hieronymus opnieuw uit te geven, je schrikt terug voor mijn uitgave van het Nieuwe Testament. Je brief heeft mij volstrekt niet gekwetst, mijn beste Van Dorp, integendeel, je bent me er nadien nog dierbaarder om geworden, en je was me altijd al erg dierbaar. Zozeer ben je oprecht in je raadgevingen, vriendschappelijk in je aansporingen, liefdevol in je vermaningen. Het is kenmerkend voor christelijke liefde dat zij, zelfs als ze in hevige toorn ontstoken is, toch de smaak van haar oorspronkelijke zoetheid behoudt. Ik ontvang dagelijks vele brieven van geleerden die mij de luister van de Duitse landen, de zon, de maan noemen en die mij met de | |
[pagina 96]
| |
schitterendste titels eerder bezwaren dan eren. Ik mag sterven als een van hun brieven mij ooit zo veel genoegen heeft gedaan als de brief vol verwijten van mijn Van Dorp. Terecht merkt PaulusGa naar voetnoot2. op dat de liefde niet zondigt: als zij vleit probeert zij goed te doen, als zij boos is doet zij niet anders. Ach, wat zou ik graag tijd hebben om je brief te beantwoorden en zo'n dierbare vriend tevreden te stellen. Want bij alles wat ik doe, is het mijn grootste wens jouw instemming te verwerven en ik hecht zoveel waarde aan je bijna bovenmenselijke verstand, aan je buitengewone geleerdheid en je scherpe inzicht, dat ik liever jouw instemming verwerf dan die van duizend anderen. Nog misselijk van de bootreis, vermoeid van al het paardrijden en daarbij nog steeds bezig mijn spullen in orde te brengen, vond ik het toch beter op enigerlei wijze te antwoorden en mijn vriend niet met die gedachten te laten zitten, of die nu van jezelf zijn, of dat anderen je die ingegeven hebben en je opgestookt hebben om deze brief te schrijven en zo jou gebruiken als dekmantel om hun eigen spelletje te spelen. Ten eerste heb ik, om eerlijk te zijn, bijna spijt de Lof der zotheid te hebben uitgegeven. Dat boekje heeft me een weinig beroemd gemaakt of, zo je liever wilt, berucht. Maar ik geef niet om roem die gepaard gaat met nijd. Trouwens, lieve hemel, wat ze roem plegen te noemen is niets anders dan een ijdel woord, overblijfsel van het heidendom. Van dat soort roem vinden wij nog heel wat sporen bij de christenen als ze de roem bij het nageslacht onsterfelijkheid noemen en iedere studie van de letteren gelijkstellen met deugdzaamheid. Bij het uitgeven van al mijn boeken had ik maar één doel voor ogen: door mijn ijver iets nuttigs te doen en, als ik daarin niet kon slagen, dan toch zeker geen schade te berokkenen. Daarom, terwijl zelfs de groten hun geschriften misbruikten om hun gevoelens de vrije loop te laten - de een bezingt zijn dwaze verliefdheden, een ander kruipt voor mensen die hij wil paaien, een derde gebruikt zijn pen om een belediging te wreken, en weer een ander steekt zijn eigen loftrompet en overtreft in het rondbazuinen van eigen lof Thraso of PyrgopolinicesGa naar voetnoot3. - streefde ik er, met mijn kleine beetje talent en geleerdheid, altijd naar om, zoveel ik kon, goed te doen en, zo dat niet kon, niemand te kwetsen. Homerus wreekte zich op Thersites door hem als een zeer onaangenaam mens af te schilderen.Ga naar voetnoot4. Hoeveel personen, met name genoemd, kregen een sneer in Plato's dialogen! Heeft Aristoteles iemand gespaard, die zelfs Plato en Socrates niet spaarde? Demosthenes had zijn Aeschines tegen wie hij met de pen tekeer ging. | |
[pagina 97]
| |
Cicero had zijn Piso, zijn Vatinius, zijn Sallustius, zijn Antonius.Ga naar voetnoot5. Hoevelen heeft Seneca niet met naam en toenaam belachelijk gemaakt en gehekeld! Om verder te gaan met de moderne schrijvers, Petrarca gebruikte zijn pen als wapen tegen een of andere dokter, Valla tegen Poggio en Poliziano tegen Scala.Ga naar voetnoot6. Kun je één schrijver noemen die zich ervoor schaamt iets scherps over een ander te schrijven? Zelfs Hieronymus, een vroom en waardig man, wist zich niet altijd te beheersen en ontvlamde in woede tegen Vigilantius, ging onbeperkt te keer tegen Jovinianus en voer hevig uit tegen Rufinus.Ga naar voetnoot7. De geleerden waren van oudsher gewoon om hun vreugde of verdriet toe te vertrouwen aan het papier als aan een boezemvriend bij wie zij al hun gevoelens konden uitstorten. Ja, er zijn zelfs schrijvers die begonnen te schrijven met geen andere opzet dan om hun boeken vol te stoppen met hun eigen zielenroerselen en ze zo over te brengen op het nageslacht. Maar, vraag ik je, wie maakte ik zwart in de vele boeken die ik publiceerde en waarin ik vele mensen oprecht prees? Op wiens naam wierp ik ooit de kleinste smet? Welk volk, welke groep, welk individu hekelde ik ooit met name? En als je eens wist, mijn Van Dorp, hoe vele keren men mij daartoe provoceerde met beledigingen, die niemand anders zou hebben verdragen. Elke keer wist ik mijn verdriet te overwinnen en vond ik het belangrijker hoe het nageslacht over mij zou oordelen dan hoe ik hun onbeschaamdheden zou vergelden. En als anderen de werkelijkheid kenden zoals ik, had niemand mij hardvochtig genoemd, maar eerder gelaten, ingetogen en gematigd. Maar ik redeneerde zo: wat moeten de anderen met mijn privé-gevoelens? En hoe kunnen mensen in verre landen of in verre tijden op de hoogte zijn van mijn aangelegenheden? Ik zal doen wat mij past, niet wat zij verdienen. Verder is geen vijand zo erg dat ik hem niet, als het mogelijk was, tot een vriend zou willen maken. Waarom zou ik deze weg afsluiten? Waarom zou ik iets schrijven over een vijand waarvan ik ooit - maar dan is het te laat - spijt zal hebben dat ik het over een vriend geschreven heb? Waarom zou ik iemand brandmerken, als ik hem nooit zijn onschuld kan | |
[pagina 98]
| |
teruggeven, ook al zou hij dat wel verdienen? Ik maak liever de fout dat ik prijs wie het niet verdient dan dat ik laak wie het verdient. Want als je iemand ten onrechte prijst, schrijft men dit toe aan vriendelijkheid; maar als je iemand die smaad verdient afschildert zoals hij is, wijt men dat niet aan zijn daden, maar aan jouw zwartgalligheid. En dan zwijg ik nog maar over het feit dat, zoals onrecht beantwoord met onrecht menigmaal oorzaak is van een grootschalige oorlog, evenzo scheldwoorden over en weer niet zelden de oorzaak van een verschrikkelijke brand zijn. Het is weinig edelmoedig om je bittere gevoelens naar het voorbeeld van vrouwen te wreken met een scheldpartij. Zo kwam ik tot de conclusie dat mijn geschriften altijd onschadelijk moesten zijn en geen bloed mochten vergieten, en niet bezoedeld mochten worden met de naam van welke booswicht ook. Ik beoogde met de Lof der zotheid niets anders dan wat ik ook met mijn andere werken beoogde, maar langs een andere weg. In het Handboek van de christensoldaat gaf ik op een directe manier aan hoe een christelijk leven er uit moest zien. In het boekje De vorstenspiegel maakte ik zonder omwegen duidelijk waarin men de vorsten moet onderrichten. In de Lofrede op prins Filips doe ik onder het mom van een lofrede op bedekte wijze wat ik in de De vorstenspiegel openlijk deed. De Lof der zotheid behandelt niets anders dan het Handboek deed, maar dan schertsenderwijs. Ik wilde raad geven, niet kritiek leveren, goed doen, niet kwetsen, mensen tonen hoe zij beter konden worden, en hen niet in de weg staan. Een waardig filosoof als Plato vond het goed dat men elkaar bij feesten flink toedronk, omdat hij meende dat vrolijkheid als gevolg van de wijn ondeugden uit de weg kon ruimen waar strengheid geen greep op had.Ga naar voetnoot8. Horatius achtte een vrolijke terechtwijzing niet minder nuttig dan een serieuze: ‘Wat is er op tegen,’ zegt hij, ‘om de waarheid met een lach te zeggen?’Ga naar voetnoot9. Dit hebben de wijzen van weleer goed ingezien. Zij gaven hun heilzame levenswijsheden liever de vorm van grappige en ogenschijnlijk kinderlijke verhalen, omdat de ernstige waarheid, indien aantrekkelijk gemaakt, gemakkelijker doordringt in de geest van de mensen als ze wordt aanbevolen als een heerlijke lekkernij. Dat is ongetwijfeld de honing, waarmee de artsen, volgens Lucretius,Ga naar voetnoot10. bij het voorschrijven van een bitter drankje aan kinderen, de rand van de beker insmeren. Vorsten uit vroeger tijden haalden narren naar hun hoven alleen hierom dat ze met hun vrijpostigheid zonder te kwetsen minder ernstige zwakheden aan het licht brachten en corrigeerden. Misschien geeft het geen pas Christus in dit verband op te voeren. Maar als | |
[pagina 99]
| |
men goddelijke dingen met menselijke mag vergelijken, hebben zijn parabels niet iets weg van de oude fabels? De evangelische waarheid, op een dergelijke manier aantrekkelijk gemaakt, dringt gemakkelijker binnen en zet zich dieper vast dan als ze naakt verschijnt - een middel dat Augustinus ruimschoots toepaste in zijn werk Over de christelijke leer.Ga naar voetnoot11. Ik zag hoe verdorven de mensen waren door de meest zotte waanideeën, en wel op allerlei gebied; je kon bidden om een geneesmiddel, maar er niet op hopen. Het leek me dat ik nu een middel had gevonden om mensen die overal hun neus voor ophalen door deze list als het ware te besluipen en bovendien op genoeglijke wijze te genezen. Ik had al dikwijls bemerkt dat dat soort vrolijke en geestige aansporingen op vele mensen een gunstige uitwerking heeft. Als je tegenwerpt dat de persoon van de zotheid, die ik heb opgevoerd, te lichtzinnig was om als dekmantel te dienen bij een betoog over serieuze zaken, erken ik misschien schuldig te zijn. Ik verwerp niet zozeer het verwijt dat ik dwaas heb gehandeld als wel dat ik heb willen grieven. Trouwens die dwaasheid kan ik goed verdedigen, zo niet op een andere manier, dan in ieder geval met het voorbeeld van de vele gezaghebbende mannen die ik in het boek zelf noemde. Wat kon ik beginnen? Teruggekeerd uit Italië, vertoefde ik in die tijd bij More en pijnlijke niersteenaanvallen hielden mij een paar dagen aan huis gekluisterd. Mijn boeken waren nog niet aangekomen en als dat was gebeurd, stelde mijn ziekte me niet in staat me serieus met diepgaander studie bezig te houden. Ik begon toen voor de grap de Lof der zotheid te schrijven, niet met de bedoeling het uit te geven, maar om de pijn te verlichten door afleiding, zou je kunnen zeggen. Ik toonde een voorproefje van het werk aan een paar vrienden, omdat humor nog leuker wordt als je die met anderen deelt. Zij vonden het boekje zo vreselijk grappig dat ze er bij mij op aandrongen door te gaan. Ik besteedde er ongeveer een week aan, wat mij gezien het geringe belang van de inhoud al veel te veel leek. Daarna brachten de vrienden, die er op hadden aandrongen het werk te schrijven, het naar Frankrijk en het werd er gedrukt, maar naar een exemplaar dat niet alleen vol fouten zat, maar ernstig was verminkt. Het werd in een paar maanden tijds meer dan zeven keer gedrukt, en dat op verschillende plaatsen, wat voldoende bewijst hoe slecht men het ontving! Ik was er zelf verbaasd over wat men in dat boekje zag. Als je dit dwaasheid noemt, mijn beste Van Dorp, dan heb je een verdachte die schuld bekent en zeker niet in beroep gaat. Aldus heb ik, om de tijd te verdrijven en om mijn vrienden ter wille te zijn, dwaas gehandeld en dat slechts één maal in mijn leven. Maar wie is altijd verstandig? Je geeft toch zelf toe dat de kwaliteit van mijn andere werken zodanig is dat alle evenzeer vrome als geleerde mensen ze ten | |
[pagina 100]
| |
zeerste prijzen. Wat zijn dat voor strenge zedenmeesters of liever Areopagieten, die iemand zelfs niet één geval van onnadenkendheid willen vergeven? Wat is dat voor een ongelooflijke lichtgeraaktheid dat ze, omdat ze aanstoot nemen aan één belachelijk boekje, een schrijver onmiddellijk dank voor al die eerder doorwaakte uren ontzeggen? Hoeveel dwaasheden van anderen zou ik kunnen aanvoeren, in veel opzichten dwazer dan die van mij, zelfs bij grote theologen, die onbenullige strijdvragen bedenken en over de nietigste nietigheden met elkaar strijden als ware het voor huis en haard. En zij voeren hun belachelijke verzinsels, nog dwazer dan de Atellanes,Ga naar voetnoot12. op zonder masker. Ik kende in ieder geval meer schroom en zette, toen ik eens dwaas wilde zijn, het masker van de Zotheid op. En zoals bij Plato Socrates met bedekt gelaat de lof van de liefde verkondigt,Ga naar voetnoot13. zo voerde ik dit stuk op met een masker. Je schrijft dat ook zij, die de inhoud afkeuren, het talent, de geleerdheid en de welsprekendheid prijzen, maar dat deze zelfde mensen aanstoot nemen aan mijn al te vrijmoedige spot. Maar die critici geven mij meer eer dan ik wil. Om dergelijke lof geef ik trouwens niets, vooral niet als ze verkondigd wordt door mensen die, naar mijn mening, noch talent, noch geleerdheid, noch welsprekendheid bezitten; als zij zelf op die gebieden iets zouden presteren, geloof me, mijn beste Van Dorp, dan zouden zij zich niet zo ergeren aan die grapjes die eerder heilzaam zijn dan ingenieus of geleerd. Ik bezweer je bij de muzen, met wat voor ogen, oren, smaak treden die mensen die aanstoot nemen aan de bijtende spot in dit boekje, me tegemoet? Op de eerste plaats, hoe kan er nu sprake zijn van bijtende spot als ik de reputatie van niemand, behalve mijzelf, kwaad doe? Waarom denk je hier niet aan wat Hieronymus ons zo dikwijls inprent,Ga naar voetnoot14. namelijk dat er geen sprake is van persoonlijke belediging zolang een betoog over ondeugden algemeen blijft. Als iemand zich dan ergens aan stoort, dan heeft hij geen enkele reden zijn beklag te doen bij de schrijver; laat hij, als hij dat wil, een proces tegen zichzelf aanspannen wegens belediging, omdat hij zichzelf verraden heeft: hij liet immers blijken dat op hem persoonlijk betrekking heeft wat over iedereen gezegd is en daarom over niemand gezegd is, tenzij iemand het vrijwillig voor zich opeist. Maar zie je niet dat ik mij in al mijn werk onthouden heb van het met name noemen van mensen, in die mate dat ik zelfs geen enkel volk op al te scherpe toon heb willen hekelen? Want waar ik de specifieke vorm van chauvinisme van elk volk bespreek, zwaai ik de Spanjaarden | |
[pagina 101]
| |
lof toe voor hun krijgshaftigheid, de Italianen voor hun letteren en welsprekendheid, de Engelsen voor hun overvloedige maaltijden en schoonheid, andere landen voor iets soortgelijks; ieder herkent niet zonder genoegen wat over hemzelf is gezegd of hoort het in elk geval glimlachend aan. Bovendien, wanneer ik volgens de opzet van het betoog allerlei categorieën mensen langs loop en telkens stop om de ondeugden van iedere afzonderlijke categorie te hekelen, wat voor grofheden, vraag ik je, of venijn tref je aan? Waar haal ik het deksel van de beerput? Waar roer ik in de modder van het menselijk leven als in het moeras van Camarina?Ga naar voetnoot15. Iedereen weet dat er heel wat te zeggen is over slechte pausen, onwaardige bisschoppen en priesters, perverse vorsten, kortom welke stand ook, als ik naar het voorbeeld van Juvenalis zonder me te schamen dingen zou opschrijven die velen zonder zich te schamen doen. Ik somde slechts de vrolijke en belachelijke aspecten, niet de schandelijke, op en wel zo dat ik terloops ook aangaande zaken van het grootste gewicht herinner aan wat voor hen belangrijk is om te weten. Ik weet dat je geen tijd hebt om je tot dergelijke onbenulligheden te verlagen. Maar als je ooit de gelegenheid hebt, kijk dan eens wat aandachtiger naar die malle grappen van de Zotheid; dan zul je ongetwijfeld bemerken dat zij beter aansluiten bij de dogma's van de evangelisten en apostelen dan bij de disputaties van sommigen, die zij zelf prachtig vinden en de grote meesters waardig. Trouwens, ook zelf ontken je in je brief niet dat er veel waars steekt in wat ik in de Lof te berde breng. Maar je vindt dat het niet goed is om ‘tere oortjes te wassen met bittere waarheden’.Ga naar voetnoot16. Als je van mening bent dat je nooit vrijuit mag spreken en de waarheid nooit mag onthullen, behalve als je daarmee niemand kwetst, hoe verklaar je dan dat dokters juist aloëbitter rekenen tot de beste remedies? En als zij die de kwalen van het lichaam moeten genezen, dit al doen, zijn wij, die de ziektes van de geest willen genezen, daartoe dan niet nog meer gerechtigd? ‘Bestraf,’ zegt Paulus,Ga naar voetnoot17. ‘wederleg en bemoedig, gelegen of ongelegen.’ De apostel wil dat wij de ondeugden op alle mogelijke manieren aanpakken, en jij wilt niet dat de vinger op enige wonde plek wordt gelegd? En dat zelfs terwijl dit met zoveel terughoudendheid gebeurt, dat zelfs niemand gekwetst kán worden tenzij iemand met opzet zichzelf kwetst. Als er een manier is om zonder aanstoot de ondeugden van de mensen te genezen, dan is deze, denk ik, bovenal het geschiktst: niemand met name noemen. Vervolgens afzien van dingen waar- | |
[pagina 102]
| |
van de vermelding alleen al deugdzame mensen met afschuw vervult - want zoals er in tragedies sommige dingen te wreed zijn om de toeschouwers voor ogen te stellen en het volstaat ze te vermelden, zo zijn er in de karakters van de mensen zaken die te schandelijk zijn om op een nette manier te vertellen. Ten slotte de dingen die aan de orde komen, schertsenderwijs vertellen bij monde van een lachwekkend personage, zodat de luchtige stijl iedere ergernis uitsluit. we weten toch hoeveel een geschikte en op het juiste moment gedebiteerde grap zelfs bij wrede tirannen vermag? Smeekbeden of serieuze woorden hadden die koning niet zo snel zijn boosheid doen vergeten als de grap van de soldaat. Ja, zei die soldaat, en als de kruik ons niet in de steek gelaten had, dan zouden we nog heel wat ergere dingen over u gezegd hebben. De koning lachte en nam het hem niet kwalijk.Ga naar voetnoot18. De twee grootste redenaars, Cicero en Quintilianus, hebben niet zonder reden met zoveel zorg over de lach geschreven.Ga naar voetnoot19. Zo effectief is een geestige en onderhoudende stijl, dat we zelfs genoegen scheppen in een gevatte opmerking die tegen onszelf is gericht, zoals ook over Caesar wordt geschreven.Ga naar voetnoot20. Daarom, als je toegeeft dat het waar is wat ik schreef en eerder vrolijk dan schandelijk, wat voor manier valt er te bedenken die geschikter is om de menselijke gebreken te verbeteren? Dat plezier verleidt je er toe te gaan lezen en, eenmaal verleid, te blijven lezen. Want in al het andere jaagt de één dit, de ander dat na. Maar plezier valt bij iedereen gelijkelijk in de smaak, tenzij je te dom bent om gevoelig te zijn voor literaire genoegens. Bovendien, mensen die aanstoot nemen aan een boek waarin niemand met name wordt genoemd, reageren volgens mij bijna als vrouwtjes, die zich vreselijk druk maken als men iets onaardigs zegt over de vrouwen in het algemeen, alsof dat slaat op iedere vrouw afzonderlijk; en omgekeerd, als men verstandige vrouwen prijst, dan zijn ze zo met zichzelf ingenomen, alsof wat slechts enkelen toebehoort, tot lof strekt van hen allen. Laten mannen, vooral geleerde mannen en nog het meest de theologen verstoken blijven van dat soort dwaasheid. Als ik hier een verwijt tegenkom dat mij niet raakt, ben ik niet beledigd; integendeel, ik feliciteer mezelf omdat ik vrij ben van ondeugden waar veel mensen in vervallen. Maar als de vinger op een wonde plek wordt gelegd en mij een spiegel wordt voorgehouden, zelfs dan is er geen reden om gekwetst te zijn. Als ik wijs ben, zal ik verbergen wat ik voel, en niet optreden als verrader van mezelf. Als ik fatsoenlijk ben, zal ik de waarschuwing ter harte nemen en oppassen dat men mij later niet persoon- | |
[pagina 103]
| |
lijk een dergelijk verwijt in het gezicht kan slingeren, als ik nu aantref zonder naam. Waarom kennen we dit boekje niet dezelfde verdienste toe als zelfs gewone mensen toekennen aan vulgaire komedies? Wat krijgen daarin niet vorsten, priesters, monniken, echtgenoten en wie al niet naar het hoofd geslingerd, en met hoeveel vrijpostigheid? En toch, omdat zij niemand met name aanvallen, kan iedereen er om lachen en zijn fouten in alle openheid bekennen of voorzichtig verheimelijken. Ook de wreedste tirannen verdragen hansworsten en narren, terwijl die hen toch dikwijls openlijk beledigen. Keizer Flavius Vespasianus heeft degene die zei dat hij het gezicht had van iemand die op een kakstoel zat, niet gestraft.Ga naar voetnoot21. En wat zijn dat dan voor mensen die het met hun overgevoelige oren niet kunnen verdragen dat de Zotheid de spot drijft met de maatschappij zonder iemands naam te brandmerken? De oude komedie zou nooit ten onder zijn gegaanGa naar voetnoot22. als zij zich ervan had onthouden beroemde mannen bij name te noemen. Maar jij, beste Van Dorp, doet bijna alsof de Lof der zotheid de theologen als groep van mij heeft vervreemd. ‘Waarom was het nodig,’ zeg je, ‘de theologen als groep zo hard aan te vallen?’ en je betreurt mijn lot. ‘Vroeger,’ zeg je, ‘las iedereen je werken met groot enthousiasme, men verlangde je te ontmoeten. Nu heeft de Lof zoals DavusGa naar voetnoot23. alles in de war gestuurd.’ Ik weet dat je me niet hebt willen belasteren en zal de confrontatie niet uit de weg gaan. Vind je nu echt, vraag ik, dat ik de theologen als groep in een kwaad daglicht stel als ik iets aanvoer tegen domme of slechte theologen, die die naam niet waard zijn? Maar als dat zou opgaan, zou iemand, die zich tegen misdadigers uitspreekt, het hele mensdom over zich heen krijgen. Was ooit een koning zo onbeschaamd dat hij het bestaan van slechte koningen ontkende, die de naam koning niet verdienen? Was ooit een bisschop zo brutaal dat hij dat ontkende met betrekking tot zijn ambtgenoten? Of hebben alleen de theologen als groep geen enkele domoor, geen enkele ongeletterde, geen enkele ruziemaker in hun gelederen, maar alleen mensen als Paulus, Basilius en Hieronymus? Het is juist zo dat hoe meer een bepaald beroep in aanzien staat, hoe minder mensen aan de eisen ervan kunnen voldoen. Je zult meer goede schippers vinden dan goede vorsten, meer goede artsen dan goede bisschoppen. Maar dat strekt niet tot schande van de groep, maar tot lof van de weinigen die, behorend tot een excellente groep, zich excellent hebben gedragen. En verklaar nu eens, vraag ik, waarom theologen meer aanstoot nemen, als er al zijn die aanstoot nemen, dan koningen, edelen, magistraten, bisschoppen, kardinalen, pausen? Meer ook - want de Zotheid slaat geen | |
[pagina 104]
| |
enkele categorie mensen over - dan kooplieden, echtgenoten, rechtsgeleerden, dichters? Toch niet omdat ze zo dwaas zijn dat ze zich persoonlijk aantrekken wat in het algemeen bedoeld is? De heilige Hieronymus heeft aan Eustochium geschreven over de maagdelijkheid en in dat boek heeft hij het gedrag van verdorven vrouwen afgeschilderd zoals geen enkele Apelles het hem zou verbeteren.Ga naar voetnoot24. Nam Eustochium daar aanstoot aan? Of is zij kwaad geworden op Hieronymus omdat hij de maagden als groep aanviel? Niet in het minst. En waarom? Natuurlijk omdat die wijze maagd inzag dat, wat hij zei over slechte maagden, niet op haar sloeg. Het verheugde haar dat hij de goede maagden opriep om niet het voorbeeld van de slechte te volgen. Het verheugde haar dat hij de slechte vermaande op te houden slecht te zijn. Hij schreef aan Nepotianus over het leven van de priesters.Ga naar voetnoot25. Hij schreef aan Rusticus over het leven van de monniken.Ga naar voetnoot26. De ondeugden van beide groepen schilderde hij af in schrille kleuren en bekritiseerde ze met humor. Toch waren degenen aan wie hij schreef helemaal niet beledigd, want zij wisten maar al te goed dat zijn kritiek niet op hen sloeg. Waarom is William Mountjoy - toch niet de minste onder de hovelingen - niet van me vervreemd, hoewel de Zotheid de hovelingen niet spaart? Natuurlijk omdat hij een zeer goed en wijs man is, gaat hij ervan uit, en terecht, dat wat men zegt over kwaadaardige en domme hovelingen, niet op hem van toepassing is. Hoe drijft de Zotheid niet de spot met slechte en wereldse bisschoppen. Waarom heeft de aartsbisschop van Canterbury hieraan geen aanstoot genomen? Natuurlijk omdat deze man, die in alle deugden volmaakt is, van mening is dat niets daarvan op hem slaat. Waarom zal ik verder nog machtige vorsten, andere bisschoppen, abten, kardinalen, geleerden met name noemen? Ik heb tot nu toe niet gemerkt dat iemand van hen vanwege de Zotheid ook maar in het minst van mij vervreemd is geraakt. En ik kan maar niet geloven dat er theologen boos op mij zijn vanwege dit boek, afgezien van een paar die het niet begrijpen, jaloers zijn of van nature zo zwartgallig dat zij nooit iets goed vinden. Zoals iedereen weet vindt men immers onder dit soort mensen enkele met, allereerst, zo weinig talent en oordeel, dat ze voor geen enkele studie geschikt zijn, laat staan de theologie. Vervolgens hebben ze een paar regeltjes van de Fransman AlexanderGa naar voetnoot27. van buiten geleerd en iets geproefd van de meest dwaze sofistiek. Daarna hebben ze zich op tien stellingen uit Aristoteles geworpen, overigens zonder ze te begrijpen, en ten slotte hebben ze een gelijk aantal | |
[pagina 105]
| |
vraagstukken uit Scotus of Occam uit het hoofd geleerd. Het overige halen ze uit het Catholicon,Ga naar voetnoot28. de MammotrectusGa naar voetnoot29. en dergelijke dictionaires als uit de hoorn van overvloed. Je staat verstomd als je ziet hoe zij als trotse haantjes rondstappen, want niets is arroganter dan onkunde. Zij zijn het die de heilige Hieronymus verachten als grammaticus, omdat zij hem niet begrijpen. Zij zijn het die lachen om de Griekse, de Hebreeuwse en zelfs Latijnse letteren. En terwijl zij dommer zijn dan het achterend van een varken en verstoken van ieder gezond verstand, menen zij dat zij de burcht der wijsheid in hun macht hebben. Zij kritiseren iedereen, veroordelen iedereen, hebben overal een mening over, twijfelen nergens aan, blijven nergens steken, weten alles. En toch zetten die paar mensen hele tragedies in beweging. Wat is immers onbeschaamder maar ook vasthoudender dan onwetendheid? Met grote ijver spannen zij samen tegen de schone letteren. Zij willen in het college van de theologen iets betekenen en vrezen dat, als de schone letteren weer gaan opbloeien en als de wereld weer tot bezinning komt, zij, die voordien de naam hadden alles te weten, niets blijken te weten. Van hen stijgt dat gejoel op, van hen komt al dat misbaar, van hen al dat gekuip tegen de mannen die de schone letteren zijn toegedaan. De Lof der zotheid bevalt hen niet omdat ze er niets van begrijpen, van het Grieks niet en van het Latijn. Als ik dan misschien wat sarcastisch spreek over dit soort, niet theologen, maar neptheologen, wat heeft dat dan van doen met de illustere groep van goede theologen? Want als zij zich zo druk maken over de vroomheid, waarom maken zij zich dan zo boos op de Lof der zotheid? Wat voor goddeloze, lelijke en verderfelijke dingen schreef Poggio niet?Ga naar voetnoot30. Maar hem drukt men als een christelijk schrijver aan de borst en men vertaalt hem in bijna alle talen. Met wat voor beschimpingen, wat voor verwensingen achtervolgde PontanoGa naar voetnoot31. niet de geestelijken? Maar men beschouwt hem als een geestig en onderhoudend schrijver. Hoeveel obsceniteit vindt men niet bij Juvenalis? En toch menen sommigen dat ook hij zelfs bruikbaar is voor predikers. Hoe giftig schreef Cornelius Tacitus niet over de christenen,Ga naar voetnoot32. hoe vijandig Suetonius,Ga naar voetnoot33. hoe oneerbiedig spotten Plinius en Lucianus met de onsterfelijk- | |
[pagina 106]
| |
heid van de ziel!Ga naar voetnoot34. En toch leest iedereen hen, en terecht, om hun geleerdheid. Alleen de Lof der zotheid moet het ontgelden, omdat deze de spot drijft, niet met de goede theologen die die naam waard zijn, maar met de nietszeggende haarkloverijen van schijngeleerden en met de belachelijke titel Magister Noster. Maar twee of drie windbuilen, in de kledij van theologen gehuld, proberen het odium op mij te laden dat ik de theologen als groep kwets en van mij vervreemd. Ik echter heb zo veel eerbied voor de theologische studie dat ik deze alleen studie pleeg te noemen. Ik kijk zo tegen deze groep op en vereer deze zo, dat ik me alleen daarbij aanmeldde en ingeschreven wilde worden.Ga naar voetnoot35. Schroom belet me overigens me een zo verheven titel toe te eigenen, want ik weet maar al te goed welke gaven van geleerdheid een theoloog moet bezitten en welk een onberispelijk leven hij moet leiden. Wie zich theoloog noemt, noemt zich iets hogers dan een mens. Het is een waardigheid die aan bisschoppen behoort, niet aan mensen zoals ik. Voor mij is het voldoende die uitspraak van Socrates te kennen en, waar het mij mogelijk is, mij bezig te houden met het bevorderen van de studies van anderen. Ik voor mij weet ook niet waar die twee of drie beroemdheden onder de theologen, die, naar je schrijft, mij zo ongunstig gezind zijn, zich verbergen. Sinds het verschijnen van de Lof der zotheid bevond ik mij op tal van plaatsen, hield ik mij op in tal van universiteiten, in tal van drukke steden. Ik merkte nooit dat er ook maar één theoloog boos op me was, afgezien van een enkeling die vijandig staat tegenover alle literatuur. En zelfs die hebben zich nooit bij mij met één woord beklaagd. Wat zij achter mijn rug over me zeggen, daar sla ik verder geen acht op, want ik vertrouw op het oordeel van zoveel goede theologen. Ik vrees, mijn beste Van Dorp, dat het eerder arrogant dan waar lijkt als ik zeg dat ik heel veel theologen kan noemen die vermaard zijn vanwege hun heilige leefwijze, die uitmunten in geleerdheid, die de hoogste waardigheden bekleden, van wie sommige zelfs bisschop zijn, die mij nooit zo hebben hooggeschat als na het verschijnen van de Lof en die met dat boekje meer ingenomen zijn dan ik zelf. Ik zou hier enigen van hen kunnen vermelden met hun titels en namen maar ik ben bang dat die drie theologen zelfs zulke belangrijke mannen om de Lof der zotheid tot hun vijanden zullen verklaren. Eigenlijk denk ik dat maar één manGa naar voetnoot36. bij jullie verantwoordelijk is voor deze hele tragedie - want ik vermoed wel zo ongeveer hoe de zaak in elkaar zit. | |
[pagina 107]
| |
Als ik hem naar waarheid zou willen afschilderen, dan zou het niemand meer verbazen, dat de Lof der Zotheid deze man niet beviel, ja mij zou het boek niet bevallen als het zulke mensen zou bevallen. Overigens bevalt het mij ook niet. Maar tenminste hierom bevalt het mij wel: dat het zulke briljante figuren niet bevalt. Het oordeel van wijze en geleerde theologen legt bij mij meer gewicht in de schaal. Zij gaan niet tegen mij tekeer omdat ik te scherp zou zijn, integendeel, zij prijzen mij om mijn gematigdheid en vriendelijkheid, omdat ik een gewaagd onderwerp heb behandeld zonder gewaagdheden en bij een humoristisch onderwerp scherts gebruik zonder zonder venijnig te zijn. En om op de theologen terug te komen die ik beledigd zou hebben, iedereen weet toch hoeveel kritiek men onder het volk heeft op het gedrag van slechte theologen. De Zotheid roert dat soort dingen niet aan. Ze schertst slechts over hun zinloze dispuutjes, en keurt zelfs deze niet zo maar af, maar veroordeelt degenen die enkel daarop de hele theologie baseren, van voor- tot achtersteven, zoals men zegt, en die met haarkloverijen zoals de heilige PaulusGa naar voetnoot37. het noemde, het zo druk hebben dat zij geen tijd overhouden om de evangelies, de profeten of de apostelen te lezen. En och, mijn beste Van Dorp, ik wou dat er minder mensen schuldig waren aan dit schadelijke vergrijp. Ik zou tachtigjarigen kunnen opnoemen die zoveel jaren hebben verdaan met dergelijke onzin en die nooit de evangeliën hebben gelezen, wat ik ontdekte en zij uiteindelijk ook zelf hebben bekend. Zelfs in de gedaante van de Zotheid durfde ik niet te zeggen wat ik toch veel theologen - maar echte, dat wil zeggen integere, ernstige, geleerde mannen, die volop de leer van Christus hebben gedronken uit de bronnen zelf - hoorde betreuren. Als zij bij vrienden zijn en vrijelijk kunnen spreken, spreken zij hun spijt uit dat die nieuwe theologie de wereld veroverde en verlangen zij terug naar de oude. Want wat was er heiliger dan die oude theologie, wat verhevener en wat smaakte en verwees meer naar de hemelse dogma's van Christus? Maar die nieuwe theologie - en dan spreek ik nog niet over de onzuiverheid en wanstaltigheid van hun barbaars en gekunsteld taaltje, dan spreek ik nog niet over hun onwetendheid op het gebied van de schone letteren, over hun onbekendheid met de talen - is zo bezoedeld door Aristoteles, door die kleinmenselijke spitsvondigheden, door allerlei profane regels, dat ik ernstig betwijfel of die nog een zweem van de zuivere en ware Christus bevat. Want hoe vaak gebeurt het niet dat men het oorspronkelijke voorbeeld uit het oog verliest als men zijn aandacht te veel richt op menselijke tradities. Vandaar dat verstandige theologen vaak worden gedwongen tot het volk andere dingen te zeggen dan ze eigenlijk menen of tegen vrienden zeggen. En soms weten zij niet wat zij aanmoeten met de mensen die hen om raad vragen, want | |
[pagina 108]
| |
zij zien heel goed in dat Christus iets anders heeft geleerd dan de menselijke tradities ons willen doen geloven. Ik vraag je, wat heeft Aristoteles van doen met Christus? Wat hebben de sofistische spitsvondigheden gemeen met de mysteries van de eeuwige wijsheid? Wat voor doel hebben die doolhoven van vraagstukken? Hoeveel van die vragen zijn niet zinledig, hoeveel brengen alleen maar onheil door twist en tweedracht te verspreiden! Maar er zijn toch dingen die je moet onderzoeken, die je moet vaststellen. Ik ontken dat niet. Maar daartegenover staan veel dingen die je beter niet kunt onderzoeken - het hoort ook bij de wetenschap bepaalde dingen niet te weten; voor veel zaken geldt dat het heilzamer is te twijfelen dan daarover stellige uitspraken te doen. En als er dan zonodig iets moet worden vastgelegd, dan zou ik graag zien dat dat met een respectvolle, niet aanmatigende houding gebeurt, op grond van de bijbel, niet op grond van redenerinkjes die door mensen zijn verzonnen. Nu komt er geen eind aan al die vraagstukjes, en hoeveel onenigheid tussen groepen en richtingen ontstaat niet juist daaruit! En dagelijks lokt het ene decreet het andere uit. Om kort te gaan, het is zover gekomen dat de hele zaak niet zozeer afhangt van Christus' onderwijzing als wel van de definities van de scholastici en de macht van bisschoppen, wat voor mensen dat ook zijn; daardoor wordt alles zo gecompliceerd dat er zelfs geen hoop meer is de wereld tot het ware christendom terug te brengen. De meest eerbiedwaardige en daarbij geleerdste mannen zien dit, en veel andere zaken, heel goed in en betreuren het en zij leggen de schuld vooral bij die brutale en oneerbiedige theologen van tegenwoordig. O kon je maar, mijn beste Van Dorp, in stilte mijn gedachten lezen; dan zou je begrijpen hoe veel dingen ik hier wijselijk verzwijg. Maar de Lof roert geen van deze dingen aan, of maar heel eventjes, om niemand aanstoot te geven. Zo heb ik mij overal in acht genomen, dat ik niets onbehoorlijks schreef, niets wat de zeden aantast, niets wat tot opstandigheid oproept of wat geassocieerd kan worden met belediging van enigerlei groep mensen. Als ik in de Lof iets zeg over heiligenverering, dan staat er altijd iets bij, zodat duidelijk blijkt dat ik niets anders kritiseer dan het bijgeloof van mensen die de heiligen op onjuiste wijze vereren. Evenzo als ik iets over vorsten, bisschoppen, monniken zeg, staat er altijd iets bij om duidelijk te maken dat ik dat niet zeg om een hele groep te treffen, maar alleen de verdorvenen die die groep niet waardig zijn, zodat ik niet een goed man kwets wanneer ik de fouten van de kwade lieden aan de kaak stel. Ondertussen heb ik er ook door het weglaten van namen zoveel mogelijk voor gezorgd dat zelfs slechte mensen zich er niet door beledigd kunnen voelen. Ten slotte wordt het hele stuk opgevoerd met humor en scherts door een fictief en lachwekkend personage, waarmee ik ervoor heb willen zorgen dat zelfs norse en lichtgeraakte mensen tevreden zijn. | |
[pagina 109]
| |
Je schrijft dat een bepaalde passage niet als te scherp wordt aangemerkt maar als goddeloos. Want hoe kunnen, vraag je, vrome mensen aanhoren dat je het geluk van het toekomstige leven een soort waanzin noemt? Ik vraag je, mijn beste Van Dorp, wie heeft jou, een zo oprechte geest, in dit soort achterbakse kritiek onderwezen? Of welke slimmerik - wat ik eerder denk - heeft misbruik gemaakt van je naïviteit om mij op die manier te belasteren? Op die manier plegen lasteraars twee woorden eruit te pikken, los van de context en soms zelfs een beetje gewijzigd, waarbij ze alles weglaten wat het anders botte taalgebruik verzacht en verklaart. Quintilianus signaleert dat handigheidje en leert ons hoe het te gebruiken in zijn Institutio: we moeten ons verhaal op zo voordelig mogelijke manier vertellen, door bewijzen toe te voegen, dingen die kunnen verzachten, afzwakken, of op andere manieren de zaak bevorderen. Maar het verhaal van de tegenstanders moeten we vertellen zonder die trucs en in de meest weerzinwekkende bewoordingen die je maar kunt bedenken.Ga naar voetnoot38. Deze mensen hebben die kunst niet geleerd van Quintilianus, maar van hun eigen kwaadaardigheid. Een kwaadaardigheid die maakt dat, wat erg in de smaak zou vallen, als men het juist zou citeren, zeer ergerlijk is als men het fout citeert. Lees die passage nog eens, vraag ik je, en onderzoek eens nauwkeurig de stappen en de ontwikkeling van het betoog tot waar ik zeg dat het geluk een soort waanzin is. En let eens op in welke bewoordingen ik dat verklaar. Dan zul je daar dingen opmerken die ook vrome oren behagen, laat staan dat er iets is wat aanstoot geeft. In jouw manier van citeren ligt het aanstootgevende, niet in mijn boekje. Inderdaad, omdat de Zotheid erop uit was het hele bestaan onder te brengen onder het begrip dwaasheid en verkondigde dat het geluk van de hele mensheid volledig van de dwaasheid afhangt, trok ze langs alle soorten mensen tot koningen en pausen toe. Vervolgens kwam ze bij de apostelen en zelfs bij Christus, want in de Heilige Schrift vinden wij dat hun een zekere dwaasheid wordt toegeschreven. Maar men hoeft niet bang te zijn dat iemand hier denkt dat de apostelen en Christus echt dwazen waren; maar ook in hen was een zekere zwakte en een menselijke kant die, vergeleken met de eeuwige en zuivere wijsheid, weinig wijs kan lijken. Maar juist deze dwaasheid overwint alle wijsheid van de wereld, net zoals ook de profeetGa naar voetnoot39. alle menselijke rechtvaardigheid vergelijkt met lappen, bevlekt met bloed van de vrouw. Niet dat de rechtvaardigheid van de goede mensen onrein is, maar omdat wat bij de mensen het zuiverste is, op een of andere wijze onzuiver is als het wordt vergeleken met de onuitsprekelijke zuiverheid van God. En zoals ik de wijze dwaasheid heb uitgebeeld, zo voer ik heilzame waanzin | |
[pagina 110]
| |
en verstandige gekte ten tonele. En om te verzachten wat vervolgens gezegd wordt over de verrukking van de heiligen, begin ik met de drie soorten waanzin van PlatoGa naar voetnoot40. in herinnering te brengen, waarvan de meest gelukkigmakende die van minnaars is, wat niets anders is dan een soort extase. Maar de extase van de vromen is niets anders dan een zeker voorproefje van de toekomstige gelukzaligheid, waardoor wij helemaal opgaan in God en wij meer in Hem zullen zijn dan in onszelf. Maar Plato noemt dit waanzin, wanneer iemand, buiten zichzelf geraakt, bestaat in de persoon die hij bemint en aan wie hij zijn genot ontleent. Zie je niet hoe zorgvuldig ik even later de soorten van dwaasheid en van waanzin onderscheid, zodat een eenvoudige lezer niet misleid kan worden door mijn woorden? Het gaat me niet om de inhoud, zeg je, maar de woorden zelf klinken de vrome mensen afschuwelijk in de oren. Waarom nemen diezelfde oren dan geen aanstoot als ze Paulus horen zeggen: ‘het dwaze van God’ en ‘de dwaasheid van het kruis?’Ga naar voetnoot41. Waarom roepen zij de heilige Thomas niet ter verantwoording die over de extase van Petrus schreef in de volgende bewoordingen: ‘In zijn vrome dwaasheid begint hij te spreken over tabernakels.’Ga naar voetnoot42. Hij noemt die heilige en gelukkige verrukking dwaasheid! En toch zingt men dit allemaal in de kerk. Waarom klaagden ze me niet vroeger aan omdat ik in een gebed Christus een magiër noemde en een tovenaar?Ga naar voetnoot43. De heilige HieronymusGa naar voetnoot44. noemt Christus een Samaritaan, hoewel hij een jood was. PaulusGa naar voetnoot45. noemt hem een zonde, alsof je een nog ergere uitdrukking gebruikt dan zondaar; hij noemt hem een vloek. Wat een onzalig scheldwoord als iemand het boosaardig zou willen interpreteren! Wat een vrome lof als iemand het opvat zoals Paulus het bedoelt! En evenzo, als iemand Christus een rover, een echtbreker, een dronkaard, een ketter noemt, zouden dan niet alle rechtschapen mensen hun oren dichtstoppen? Maar als iemand dat in passende bewoordingen presenteert en door de ontwikkeling van het betoog de lezer stap voor stap als het ware bij de hand hierheen leidt, tot hij ziet hoe Christus, triomferend door het kruis, de buit die hij heeft geroofd uit het dodenrijk terugbrengt bij de vader, hoe Hij de synagoge van Mozes, als de vrouw van Uria, aan zich heeft verbonden, opdat uit haar het volk van de vrede zou ontstaan, hoe Hij dronken door de most van de liefde zich voor ons | |
[pagina 111]
| |
opofferde, hoe Hij een nieuwe leer bracht, totaal verschillend van de dogma's van wie dan ook, wijs of dwaas - wie toch zal daar aanstoot aan kunnen nemen, vooral als wij deze woorden allemaal wel eens in de Heilige Schrift aantreffen, zonder negatieve bedoeling? Ik heb in de AdagiaGa naar voetnoot46. - want dat schiet me plotseling te binnen - de apostelen Silenen genoemd, ja ik heb zelfs Christus een Sileen genoemd. Als dan ook nog een onwelwillend criticus dit in een paar woorden op een vervelende manier navertelt, wat is er dan moeilijker te verteren? Laat echter een vroom en welwillend man dit lezen, en hij zal de vergelijking billijken. Het verbaast me echter dat door hen niet is opgemerkt hoe voorzichtig ik die dingen presenteer en hoe ik ze door nuancering probeer te verzachten. Want dit is mijn stelling: ‘Maar vooruit, laat ik, nu ik eenmaal de leeuwenhuid heb aangetrokken, ook zeggen dat het geluk van de christenen, waar zij met zoveel moeite naar streven, niets anders is dan om zo te zeggen een soort waanzin en dwaasheid. Erger je niet aan de manier van zeggen. Onderzoek liever de inhoud.’ Hoor je het niet? Op de eerste plaats verzacht ik het feit dat de Zotheid uitspraken doet over een zo groot mysterie door het spreekwoord te gebruiken dat zij de huid van de leeuw aantrekt. En ik noem het niet gewoonweg dwaasheid en waanzin, maar een soort dwaasheid en waanzin, zodat men begrijpt dat het een vrome dwaasheid is en een gelukkige waanzin, volgens het onderscheid dat ik daarna laat volgen. Daarmee niet tevreden voeg ik nog ‘om zo te zeggen’ toe, zodat blijkt dat het figuurlijk bedoeld is en geen gewoon taalgebruik is. En daarmee nog niet tevreden, probeer ik de ergernis af te wenden die de formulering zou kunnen wekken en vraag ik meer te letten op wat ik zeg dan op de woorden waarmee ik het zeg; en dit alles meteen met het formuleren van de stelling zelf. Heb ik, bij het behandelen van dit onderwerp, ook maar iets onvrooms, iets onvoorzichtigs gezegd en heb ik de Zotheid zelfs niet met meer eerbied laten spreken dan bij haar past? Maar ik wilde liever dat zij een beetje uit haar rol viel, dan de waardigheid van de zaak geweld aan te doen; ik wilde liever tegen de voorschriften van de retorica zondigen dan tegen de vroomheid. En ten slotte, na afronding van de bewijsvoering, om te voorkomen dat iemand ontdaan zou zijn dat ik over een zo heilige zaak, een komisch personage als de Zotheid het woord heb laten voeren, verontschuldig ik mij ook daarvoor met deze woorden: ‘Maar ik vergeet mezelf en ga te ver. Trouwens, als ik wat te onbekookt of te praatziek ben geweest, bedenk dan dat het de Zotheid is en een vrouw die aan het woord was.’ Je ziet hoe ik voortdurend bezig was iedere aanleiding tot ergernis weg te nemen. Maar al die mensen die alleen maar willen horen van proposities, | |
[pagina 112]
| |
conclusies en consequenties, lezen daar overheen. Want heb ik niet in het voorwoord, waarin ik probeer iedere lasterlijke aantijging de weg af te snijden, het boek in bescherming genomen? En ik twijfel er niet aan dat het iedere welwillende lezer tevreden stelt. Maar wat moet je aanvangen met lieden die zo vasthoudend zijn dat ze geen genoegdoening willen aanvaarden of die te dom zijn om die genoegdoening te begrijpen? Want zoals SimonidesGa naar voetnoot47. zei dat de Thessaliers zo achterlijk waren dat hij ze niet kon bedriegen, zo kom je ook mensen tegen die zo dom zijn dat je ze nooit tevreden kunt stellen. Daarbij is het niet verwonderlijk dat mensen, die er alleen maar op uit zijn kritiek te leveren, iets vinden om kritiek op te leveren. Als je in die geest de boeken van Hieronymus gaat lezen, stoot je op honderden passages die zich lenen voor kritiek en in deze meest christelijke kerkvader van allen ontbreekt het niet aan dingen die door hen ketterij genoemd zouden kunnen worden, om te zwijgen over Cyprianus, Lactantius en soortgelijken. Ten slotte, wie heeft ooit gehoord dat men stof die dient ter verstrooiing onderwerpt aan een onderzoek door theologen? En als dat ingang vindt, waarom past men dan niet in één moeite dezelfde wet toe op wat de dichters tegenwoordig allemaal voor frivools schrijven? Hoeveel obsceniteiten zullen ze daar niet vinden, hoeveel dingen die de geur verspreiden van het oude heidendom? Maar omdat niemand die serieus neemt, meent geen enkele theoloog dat ze hem aangaan. Toch zou ik me niet op het voorbeeld van hen willen beroepen. Zelfs niet voor de grap zou ik iets geschreven willen hebben wat de christelijke vroomheid in de weg staat, als ik maar een lezer heb die begrijpt wat ik schrijf, die welwillend en eerlijk is, die moeite doet goed te lezen en er niet op uit is kritiek te leveren. Maar veronderstel dat iemand rekening houdt met die mensen, die op de eerste plaats geen enkel verstand hebben en nog minder onderscheidingsvermogen, op de tweede plaats nooit in aanraking zijn gekomen met de schone letteren en enkel in die minderwaardige en warrige wetenschap zijn onderricht, of liever ermee besmet, die ten slotte ook nog alle mensen haten die iets weten wat zij niet weten en die uitsluitend de bedoeling hebben alles wat ze misschien een beetje begrepen in een kwaad daglicht te stellen - zo iemand zal, als hij niet in opspraak wil komen, geen pen meer op papier zetten. Bovendien drijft soms de zucht naar roem dit slag mensen tot ongefundeerde kritiek. Want niets is roemzuchtiger dan domheid die zichzelf erg knap vindt. Omdat ze hevig dorsten naar roem en die niet met geoorloofde middelen kunnen bereiken, doen zij liever de jongemanGa naar voetnoot48. uit Ephese na die beroemd werd door de bekendste tempel van de | |
[pagina 113]
| |
wereld in brand te steken, dan een roemloos leven te leiden. En aangezien zij niets kunnen produceren wat de moeite van het lezen waard is, gaan zij helemaal op in het bevitten van beroemde schrijvers. Ik spreek over anderen, niet over mezelf, want ik beteken niets. En ik geef geen cent om de Lof der zotheid en laat niemand menen dat ik me die zaak erg aantrek. Het is evenwel geen wonder dat lieden zoals ik zojuist bedoelde een paar stellingen plukken uit het grote geheel en verklaren dat sommige ervan schandalig zijn, andere oneerbiedig, weer andere slecht klinkend en weer anderen goddeloos en riekend naar ketterij: niet omdat zij die slechte dingen daarin vinden, maar omdat zij die zelf daarin leggen! Zou het niet vredelievender en een goedaardig christen waardiger zijn, het werk van geleerden aan te moedigen en, als hen misschien toevallig iets ondoordachts ontglipt, daarvoor de ogen te sluiten of het gunstig te interpreteren, in plaats van te proberen iemand op een fout te betrappen en als een farizeeër op te treden, niet als een theoloog! Hoe mooi zou het niet zijn elkaar te onderwijzen of van elkaar te leren door vergelijking over en weer en, om Hieronymus' woorden aan te halen, op het terrein van de Schrift te spelen zonder elkaar pijn te doen!Ga naar voetnoot49. Maar zij kennen geen middenweg. Sommige schrijvers lezen zij zó, dat, als er duidelijk een fout staat, zij die verdedigen met een onzinnig excuus; voor anderen zijn ze zo streng dat geen formulering zo omzichtig kan zijn of zij weten er wel op de een of andere manier een kwade draai aan te geven. Hoeveel beter zou het zijn wanneer ze, in plaats daarvan, in plaats van elkaar af te breken en afgebroken te worden en daarbij hun tijd en die van anderen te verdoen, Grieks, Hebreeuws of in elk geval Latijn zouden leren! Kennis van die talen draagt zeer veel bij tot vertrouwdheid met de bijbel. Daarom vind ik dat het werkelijk van grote schaamteloosheid getuigt wanneer iemand die in die talen niet thuis is zich theoloog noemt. Daarom, mijn beste Maarten, juist omdat je me zo dierbaar bent, blijf ik je aansporen, zoals ik hiervoor al vaker heb gedaan, om in elk geval Grieks aan je studie toe te voegen. Je hebt een bijzonder goed verstand. Je rijke stijl verraadt niet alleen een weldenkende maar ook een creatieve geest. Je bent nog op een leeftijd dat je vol jeugdige energie bent. En je hebt al de normale studie met succes afgesloten. Geloof mij, als je dit prachtige begin bekroont met de Griekse letteren, dan durf ik iedereen en mezelf in het bijzonder te voorspellen dat je iets groots zult verrichten, iets wat nog niemand van de huidige theologen heeft gepresteerd. Als je van mening bent dat je, uit liefde voor de ware vroomheid, alle menselijke geleerdheid moet verachten, en dat je die wijsheid langs een kortere weg kunt bereiken door je als het ware om te vormen naar Christus, en dat je al het andere wat het weten waard is, beter ziet | |
[pagina 114]
| |
in het licht van het geloof dan in de boeken van de mensen, dan zal ik die mening gaarne onderschrijven. Maar als je denkt dat je, bij de huidige stand van zaken, een goede kennis van de theologie kunt verwerven, zonder een grondige kennis van de talen, vooral van die ene waarin het grootste deel van de gewijde letteren is overgeleverd, dan zit je natuurlijk helemaal op de verkeerde weg. Ach, kon ik je maar ertoe overhalen en was mijn overtuigingskracht maar zo groot als mijn verlangen, want mijn verlangen is niet minder groot dan mijn genegenheid voor jou en belangstelling voor je studie; en die genegenheid is overvloedig en die belangstelling intens. Als ik je niet kan overtuigen, dan zou ik willen dat je althans in zoverre aan de smeekbede van je vriend gehoor geeft dat je het een keer probeert. Ik aanvaard iedere vorm van boetedoening als je dan niet zult toegeven dat ik je een vriendschappelijk en betrouwbaar advies gaf. Als mijn genegenheid voor jou iets betekent, als het enige waarde heeft een gemeenschappelijk vaderland te hebben, als je enige waarde hecht aan die, ik durf niet te zeggen geleerdheid van mij, maar in ieder geval moeite die ik besteedde aan de schone letteren, als je enige waarde hecht aan mijn leeftijd - want wat jaren betreft zou ik je vader kunnen zijn - willig dan mijn verzoek in, zo niet op grond van argumenten, dan uit genegenheid of respect. Dan zal ik mezelf pas echt welsprekend vinden. En als ik daarin slaag, zullen we daar beiden verheugd over zijn, ik, omdat ik je die raad gegeven heb, jij, omdat je er naar geluisterd hebt en jij die me nu al de dierbaarste bent van allen, zal daarom nog veel dierbaarder zijn, omdat ik je voor jezelf dierbaarder maakte. Zo niet, dan vrees ik dat jij, wanneer je ouder bent geworden en meer ervaring hebt, mijn raad zult goedkeuren en je besluit zult betreuren en dat het zal gaan zoals altijd: dat je je vergissing zult inzien wanneer het te laat is. Ik zou je zeer velen met name kunnen noemen die, al kaal van de ouderdom, opnieuw op de schoolbanken plaats nemen om Grieks te leren, omdat zij eindelijk merken dat de studie der letteren zonder die taal kreupel en blind is. Maar genoeg hierover. Om op je brief terug te komen: er is volgens jou maar één manier om het misnoegen van de theologen te verzachten en weer bij hen in de gunst te komen, namelijk wanneer ik, als het ware op mijn schreden terugkerend, een Lof der wijsheid tegenover de Lof der zotheid plaats, en daarom spoor je me aan, ja, bezweer je me dat te gaan doen. Mijn beste Van Dorp, ik, die niemand veracht buiten mezelf en die, als het mogelijk was, iedereen voor me zou willen innemen, zou er geen bezwaar tegen hebben dit werk op me te nemen, maar ik zie maar al te goed dat wat bij een enkele onwelwillende en onontwikkelde lezer aan misnoegen is ontstaan, niet alleen niet wordt uitgedoofd, maar eerder aangewakkerd. Daarom denk ik | |
[pagina 115]
| |
dat het beter is het kwaad te laten rusten en de modder van CamarinaGa naar voetnoot50. niet te beroeren. Volgens mij is het beter deze slang met de tijd te laten afsterven. Ik kom nu bij het tweede deel van je brief. Je juicht de moeite die ik doe om Hieronymus opnieuw uit te geven toe en spoort me aan in die lijn verder te gaan. Wel, je geeft een rennend paard de sporen; overigens heb ik niet zo zeer aansporing als hulp nodig, zo gecompliceerd is het werk. Maar ik wil dat je me nooit meer gelooft als je me nu op een onwaarheid zou betrappen: het slag mensen dat zich zo geërgerd heeft aan de Lof, zal de uitgave van Hieronymus evenmin toejuichen. En zij zullen niet veel vriendelijker zijn voor mij dan zij waren voor Basilius, Chrysostomos, Nanzianus, behalve dat ze tegen mij vrijer te keer gaan. Trouwens, soms worden zij zo kwaad dat zij niet schromen er dingen uit te flappen die die grote lichten onwaardig zijn. Zij zijn bang voor de schone letteren en bezorgd om hun eigen heerschappij. En dat is niet uit de lucht gegrepen: toen we al aan het werk begonnen waren en dat overal bekend was geworden, kwamen een paar eerbiedwaardige (vindt men) en vermaarde (vinden ze zelf) theologen aansnellen die de drukker bij alles wat heilig was bezwoeren dat hij niet zou toelaten dat er Grieks of Hebreeuws werd opgenomen; dat daarin een geweldig gevaar school, dat het nergens toe diende, dat het is toegevoegd louter om de weetgierigheid. Enige tijd geleden, toen ik in Engeland was, zat ik een keer wat te drinken met een franciscaan,Ga naar voetnoot51. een scotist van de eerste rang, die in de ogen van het volk al erg wijs was, maar die zelf meende alles te weten. Toen ik hem vertelde over mijn werk aan Hieronymus, verbaasde hij zich er enorm over dat er in diens boeken iets stond wat een theoloog niet zou kunnen begrijpen; de man was zo dom dat het me zou verbazen als hij drie regels in het hele werk van Hieronymus zou kunnen vatten. Hij voegde er nog minzaam aan toe dat, mocht ik over iets in de voorwoorden van Hieronymus twijfelen, BritoGa naar voetnoot52. alles duidelijk had uiteengezet. Ik vraag je, mijn beste Van Dorp, wat moet je met dat slag theologen beginnen en wat zou je hen anders kunnen toewensen, behalve misschien een betrouwbare arts die hun brein kan genezen? Toch is het niet zelden dit soort lieden dat in vergaderingen van theologen het hardst roept; zij zijn het die uitspraken doen over het christelijk geloof. Zij vrezen en verafschuwen als de pest dat wat de heilige Hieronymus, wat Origenes zelfs op hoge leeftijd zich met enorme inspanning eigen maakte om werkelijk theoloog te | |
[pagina 116]
| |
zijn. In zijn Bekentenissen betreurt Augustinus,Ga naar voetnoot53. reeds bisschop geworden en op hoge leeftijd, dat hij als jongeling afkerig was geweest van die kennis, die van groot nut had kunnen zijn bij het verklaren van de Heilige Schrift. Als er sprake van weetgierigheid is, zou ik niet bang zijn dit risico, dat deze zo wijze mannen hebben opgezocht, te nemen. Als er sprake van nieuwsgierigheid is, zou ik niet heiliger willen zijn dan Hieronymus; hoezeer zij zich ten opzichte van hem verdienstelijk maken, die zeggen dat zijn werk uit weetgierigheid voortkomt, mogen ze zelf beslissen. Er bestaat een zeer oud decreet van een pauselijk concilie over het aanstellen van leraren die sommige talen publiekelijk moesten onderwijzen,Ga naar voetnoot54. terwijl voor het uit het hoofd leren van de sofistische en aristotelische filosofie, er nooit iets is vastgesteld, behalve dat in de Decreta de vraag rijst of het geoorloofd is zich in deze onderwerpen te verdiepen of niet.Ga naar voetnoot55. Maar vele grote schrijvers keuren de bestudering ervan af. Waarom verwaarlozen wij wat het gezag van de pausen heeft bevolen te doen? Vinden wij alleen dat wat twijfelachtig is of wat wordt afgekeurd, de moeite waard? Overigens overkomt hen bij Aristoteles hetzelfde als bij de Heilige Schrift. Overal is die Nemesis aanwezig, die de taal wreekt wanneer die wordt veracht. Ook hier bazelen ze op allerlei plaatsen, dromen ze, zijn ze blind, struikelen ze en brengen ze enkel gedrochten voort. Aan deze uitstekende theologen hebben wij te danken dat van de vele schrijvers die Hieronymus in een lijst heeft opgesomd, zo weinigen over zijn, omdat zij schreven wat onze magisters niet konden begrijpen. Aan hen hebben wij het te danken dat de Hieronymus zo bedorven en verminkt is, dat het anderen bijna evenveel moeite kost zijn werk opnieuw uit te geven als het hem zelf gekost heeft het te schrijven. Vervolgens wat je in de derde plaats schrijft, over het Nieuwe Testament: ik vraag me af wat er met je aan de hand is en waar je anders zo scherpzinnige blik is gebleven. Jij wilt dat ik niets verander, tenzij het misschien duidelijker staat in het Grieks; en je ontkent dat er in de versie die we gewoonlijk gebruikenGa naar voetnoot56. fouten staan. Je vindt het ongeoorloofd iets wat de goedkeuring heeft van zoveel eeuwen, van zoveel concilies, op enigerlei wijze te ondermijnen. Vertel me, mijn zeergeleerde Van Dorp, als het waar is wat je schrijft, | |
[pagina 117]
| |
hoe komt het dat Hieronymus, Augustinus en Ambrosius vaak iets anders citeren dan wij lezen? Waarom kritiseert en verbetert Hieronymus uitdrukkelijk veel dingen die toch in deze versie staan? Wat doe je wanneer een heleboel dingen met elkaar overeenstemmen, ik bedoel, wanneer de Griekse handschriften iets anders hebben, wanneer Hieronymus daarnaar citeert, wanneer de oudste Latijnse handschriften hetzelfde hebben en wanneer de betekenis zelf veel beter past? Volg je dan, met voorbijgaan van al deze autoriteiten, je eigen manuscript dat misschien door een kopiist bedorven is? En niemand beweert dat er in de Heilige Schrift fouten staan - want ook dat voer je aan - en de hele kwestie waarover Augustinus streed met Hieronymus, doet volstrekt niet ter zake. Maar de werkelijkheid zelf schreeuwt het uit, en zelfs een blinde kan zien, zoals men zegt, dat door de onkunde of vermoeidheid van de vertaler het Grieks slecht is weergegeven, dat dikwijls de oorspronkelijke en juiste lezing bedorven is door ongeletterde kopiisten, iets wat we dagelijks zien gebeuren, soms ook veranderd is door onoplettende halfgeleerden. Wie werkt onjuistheden meer in de hand: degene die verbetert en herstelt of die liever heeft dat een fout wordt toegevoegd dan dat er een verdwijnt? Want het ligt in de aard van tekstbederf dat de ene fout de andere voortbrengt. En mijn wijzigingen zijn bijna altijd van dien aard dat ze meer betrekking hebben op de manier van uitdrukken dan op de eigenlijke betekenis; hoewel dikwijls ook die manier van uitdrukken een groot deel van de betekenis uitmaakt. Maar niet zelden was men het spoor volledig bijster. En wanneer dit gebeurt, vraag ik je, op wat anders beroepen Augustinus, Ambrosius, Hilarius, Hieronymus zich dan op de Griekse bronnen? En hoewel de kerkelijke decreten dit ook goedkeuren, zoek je uitvluchten en probeer je ertegenin te gaan, of liever je eruit te werken met haarkloverij. Je schrijft dat in die eeuw de Griekse manuscripten beter waren dan de Latijnse, maar dat het nu anders is en dat men niet kan vertrouwen op de boeken van mensen die zich hebben afgescheiden van de Roomse kerk. Ik kan nauwelijks geloven dat je dat meent. Wat beweer je namelijk? Dat wij de boeken van hen, die zich hebben afgescheiden van het christelijk geloof, niet moeten lezen? Waarom kent men dan zo veel gezag toe aan de heiden Aristoteles, die nooit enige bemoeienis met het geloof heeft gehad? Het hele volk der joden heeft zich afgescheiden van Christus; zijn daarom de psalmen en de profeten, die in hun taal geschreven zijn, voor ons niet van betekenis? Noem mij alle punten waarop de Grieken het oneens zijn met de Latijnse orthodoxen; je zult er niets vinden wat voortvloeit uit de woorden van het Nieuwe Testament of wat daarop betrekking heeft. De controverses gaan alleen maar over het woord hypostase, over de voortkomst van de Heilige Geest, over de ceremoniën van de consecratie, over de armoede van de pries- | |
[pagina 118]
| |
ters, over de bevoegdheden van de paus. Voor geen van deze kwesties baseren ze zich op vervalste afschriften. En wat zeg je wanneer je ziet dat Origenes, Chrysostomos, Basilius en Hieronymus hun interpretatie volgen? Vervalste iemand ook in die eeuw soms al de Griekse handschriften? Of heeft iemand ooit Griekse handschriften ontdekt die ook maar op een enkele plaats vervalst waren? Ten slotte, waarom zouden zij ze willen vervalsen wanneer zij hiermee hun dogma's niet verdedigen? Bovendien, ook Cicero, die toch niet overloopt van sympathie voor de Grieken, zegt dat op het gebied van iedere soort van wetenschap de Griekse manuscripten altijd beter waren dan de onze.Ga naar voetnoot57. Want de begrenzing van de woorden, de accenten, de moeilijkheid van het schrift zelf, maken dat ze minder snel fouten bevatten en dat, als er iets is fout gegaan, men het gemakkelijker herstelt. Verder, wanneer je schrijft dat men niet mag afwijken van de uitgave die door zovele concilies is goedgekeurd, doe je precies als de gewone theologen die altijd iedere gewoonte die is ingeslopen, toeschrijven aan het gezag van de kerk. Maar kun je me één concilie noemen waarin deze versie is goedgekeurd? Hoe kon men die goedkeuren als men de schrijver ervan niet kende? Want dat ze niet van Hieronymus is zeggen de voorwoorden van Hieronymus zelf. Maar laten we aannemen dat een of ander concilie deze vertaling autoriseerde: deed men dat dan met de bedoeling dat er niets verbeterd mag worden op grond van de Griekse bronnen? Of autoriseerde het ook alle fouten die er op verschillende manieren konden insluipen? Was het decreet door de vaderen aldus verwoord: ‘Wij weten niet van welke auteur deze versie is, maar toch keuren wij die goed; en het maakt niet uit dat de Griekse manuscripten wellicht iets anders hebben, hoe goed die ook zijn gecorrigeerd, of een andere lezing wordt aangetroffen bij Chrysostomos, Basilius, Athanasius of Hieronymus, ook al zou die beter overeenkomen met de bedoeling van het Evangelie, ondanks het feit dat wij in andere opzichten deze schrijvers ten zeerste prijzen. Ja, zelfs wat in de toekomst op enigerlei wijze en door halfgeleerde en vermetele lieden, of door ondeskundige, dronken, slaperige kopiisten zal worden verknoeid, verdraaid, toegevoegd of weggelaten, dat keuren wij allemaal goed krachtens dezelfde bevoegdheid; en wij ontzeggen iedereen het recht de eenmaal ingevoerde tekst te veranderen.’ Een belachelijk decreet, zeg je. Maar zo moet het noodzakelijkerwijs geweest zijn als je, op gezag van het concilie, ons wilt afhouden van ons werk. Ten slotte, wat moeten we zeggen wanneer we zien dat ook de handschriften van deze versie niet met elkaar overeenkomen? Keurde het concilie soms ook deze discrepantie goed, van te voren al op de hoogte van wat ieder zou gaan veranderen? Maar ach, mijn beste Van Dorp, ik wou dat de | |
[pagina 119]
| |
pausen tijd genoeg hadden om over deze zaken heilzame decreten uit te vaardigen, waarin ze het opnieuw uitgeven van het werk van goede auteurs, het gereedmaken van en vervangen door verbeterde afschriften zouden regelen. Maar ik zou niet willen dat er van die neptheologen in dat concilie zitting hebben, die er enkel op uit zijn dat slechts hún kennis van waarde wordt geacht. Wat omvat die kennis evenwel, behalve het alleronnozelste en het meest verwarde? Als zij aan de macht komen, zullen de beste schrijvers aan de kant worden gezet en zullen ze de wereld dwingen die onnozele prullen van hen voor orakels te houden; die getuigen van zo weinig geleerdheid dat ik zelfs liever, als ik geen betere opleiding zou krijgen, een onbeduidend handwerksman wil zijn dan de beste van dergelijke theologen. Die willen helemaal geen verbeteringen, want dan lijkt het alsof zij iets niet wisten. Zij werpen ons de verzonnen autoriteit van de concilies voor de voeten; zij benadrukken het grote gevaar voor het christelijk geloof; zij roepen dat de kerk gevaar loopt (die namelijk op hun schouders rust, terwijl ze daarmee beter een boerenkar konden duwen) en verspreiden soortgelijke praatjes bij het ongeletterde en bijgelovige volk. Dat houdt hen voor theologen en daarom willen zij geen enkel risico lopen hun respect te verliezen. Zij zijn bang dat, wanneer zij onjuist de Heilige Schrift citeren, wat zij vaak doen, men hun de gezaghebbende Griekse of Hebreeuwse tekst in het gezicht zal werpen, en dat dan al snel blijkt dat, wat zij als een orakel aanvoeren, niets anders is dan fantasie. De heilige Augustinus, een zo groot man, een bisschop bovendien, vond het niet erg te leren van een eenjarig kind. Maar zij willen liever alles omverwerpen dan toegeven dat zij misschien iets niet weten wat belangrijk is voor de volmaakte geleerdheid. Overigens vind ik hier niets wat erg belangrijk is voor de zuiverheid van het christelijke geloof. En als het daarvoor wel heel belangrijk is, verdient het des te meer aandacht. Evenmin is er gevaar dat terstond allen zich afscheiden van Christus als ze horen dat er in de bijbel passages voorkomen die een domme of slaperige kopiist verdraaid heeft of een of andere vertaler niet zo gelukkig heeft weergegeven. Dat gevaar zit ergens anders in, maar daar ga ik hier voorzichtigheidshalve niet op in. Hoeveel christelijker zou het niet zijn, al het getwist vaarwel te zeggen en zoveel mogelijk vrijwillig af te staan voor gemeenschappelijk gebruik, en wat door ieder is afgestaan welwillend te ontvangen, je trots te laten varen en te leren wat je nog niet weet en tegelijk zonder morren te onderwijzen wat je wel weet. En als er mensen zijn die te weinig weten om anderen ergens naar behoren in te kunnen onderwijzen en te trots zijn om iets te willen leren, laten wij die dan - het zijn er maar een paar - de deur wijzen en laten wij liever onze aandacht schenken aan de goede, of in ieder geval veelbelovende geesten. Ik heb eens mijn aantekeningen in een | |
[pagina 120]
| |
nog ruwe vorm en nog gloednieuw getoond aan de meest integere mannen, de grootste theologen en de geleerdste bisschoppen. Zij gaven toe dat uit dat begin, wat het ook waard was, hun een groot licht tegenstraalde dat inzicht gaf in de Heilige Schrift. Verder zeg je dat Lorenzo Valla zich al vóór mij met dit werk had beziggehouden, maar dat wist ik al, want ik gaf als eerste zijn aantekeningen uit.Ga naar voetnoot58. Ik zag ook de commentaren op de brieven van de apostel Paulus van Jacques Lefèvre. En ik zou willen dat zij dat allemaal zo goed hadden uitgewerkt dat ik er verder niets meer aan had toe te voegen. Ik, voor mij, vind dat Valla de meeste lof verdient, iemand die zich meer richtte op de welsprekendheid dan de theologie, die bij de studie van de Heilige Schrift de moeite heeft genomen de Griekse tekst te vergelijken met de Latijnse, terwijl er heel wat theologen zijn die het Nieuwe Testament nooit in zijn geheel hebben gelezen; overigens verschil ik in sommige passages van mening met hem, vooral in die welke betrekking hebben op de theologische inhoud. En Jacques Lefèvre was al bezig met die commentaren op Paulus, toen ik aan dit werk begon; het liep ongelukkigerwijs zo, dat het zelfs tijdens de vertrouwelijkste gesprekken bij geen van ons beiden opkwam over onze plannen te vertellen. En ik heb niet geweten waarmee hij bezig was totdat het werk verscheen. Ik steun zijn poging van ganser harte ook al verschil ik in sommige passages ook met hem van mening; ik vind dat jammer, omdat ik het graag in alles eens wil zijn met zo'n goede vriend, maar men moet de waarheid stellen boven de vriendschap, vooral waar het de Heilige Schrift betreft. Maar ik begrijp niet zo goed waarom je mij deze twee namen voor de voeten werpt. Wil je me soms afhouden van een zaak waarin anderen me voor waren? Maar het zal blijken dat ik zelfs na zulke grote mannen genoeg reden had dit werk op me te nemen. Of wil je me duidelijk maken dat de theologen niets moeten hebben van hun werk? Ik, voor mij, zie niet wat het heeft toegevoegd aan de ongenade waarin Lorenzo toch al verkeerde. Ik hoor dat iedereen vol lof is voor Lefèvre. Bovendien doen we niet volledig hetzelfde. Lorenzo annoteerde slechts een paar passages en dat deed hij blijkbaar terloops en, zoals men pleegt te zeggen, losjes. Lefèvre gaf alleen maar commentaren uit op de brieven van Paulus, die hij op zijn eigen manier vertaalde; verder maakte hij een terloopse aantekening als iets afweek. Ik vertaal het hele Nieuwe Testament naar Griekse afschriften, met het Grieks ertegenover, zodat iedereen gemakkelijk kan vergelijken. Ik heb apart aantekeningen toegevoegd waarin ik, deels met argumenten, deels op gezag van de oude theologen duidelijk maak dat mijn verbeteringen niet willekeurige veranderingen zijn, om te voorkomen dat mijn correctie ongeloofwaardig | |
[pagina 121]
| |
lijkt of wat verbeterd is gemakkelijk verdraaid kan worden. Was ik maar in staat te voltooien waar ik vol ijver aan begonnen ben! Want wat het kerkelijke aspect betreft, ik zal niet aarzelen mijn werk op te dragen aan een bisschop, een kardinaal, of zelfs de paus, mits het een paus is zoals we nu hebben. Ten slotte twijfel ik er niet aan dat ook jij uiteindelijk blij zult zijn dat het boek is gepubliceerd, ook al raad je me nu publicatie af, mits je een beetje wilt proeven van die taal die je nodig hebt om over deze materie een goed oordeel te geven. Welaan, mijn beste Van Dorp, je hebt, door je brief, dubbele dank verworven: van de kant van die theologen, omdat je zo ijverig namens hen als afgevaardigde bent opgetreden, en van mijn kant, omdat je met een zo vriendelijke vermaning een nog duidelijker bewijs hebt gegeven van je genegenheid. Jij zult op jouw beurt mijn even vrijmoedige antwoord in dank aanvaarden. En als je verstandig bent, zul je luisteren naar wat ik je raad, die alleen op jouw belang let, en niet wat zij je raden, die proberen jouw uitnemend talent voor hun kamp te winnen alleen maar om hun eigen troepen te versterken door de komst van zo'n groot bevelhebber. Laten ze iets beters nastreven, als ze kunnen; zo niet, streef jij tenminste naar het beste. En als je hen niet beter kunt maken - en ik zou willen dat je daarnaar streeft - pas dan in elk geval op dat zij je niet slechter maken. Zorg verder dat je met dezelfde nauwgezetheid waarmee je hun zaak bij mij bepleitte, mijn zaak bij hen bepleit. Verzoen die mensen, voor zover dat mogelijk is, overtuig ze dat ik, wat ik doe, niet doe om mensen die die taal niet kennen, te schande te maken, maar tot algemeen voordeel van iedereen; voordeel dat voor ieder beschikbaar zal zijn als hij het wil gebruiken, voor niemand een bedreiging vormt als hij zich er liever van onthoudt. Verder dat ik mij zo opstel, dat als er iemand opstaat die ons iets beters kan of wil leren, ik de eerste zal zijn om mijn werk te verscheuren en ongeldig te verklaren, en zijn mening te onderschrijven. Doe Jean Dezmarez de hartelijke groeten van me en laat hem delen in deze twist over de Lof vanwege de commentaren die Listrius aan hem opdroeg. Beveel mij aan bij de zo geleerde De Nève en bij de zo vriendelijke Nicolaas van Beveren,Ga naar voetnoot59. proost van de Sint-Pieter. Abt Meynard, aan wie je zulke prachtige loftuitingen wijdt - en, gezien jouw oprechtheid, ongetwijfeld terecht -, ben ik alleen al omwille van jou genegenheid en eerbied verschuldigd. Ik zal niet nalaten hem, zodra zich de gelegenheid voordoet, in mijn brieven met ere te vermelden. Vaarwel, mijn Van Dorp, dierbaarste van alle mensen. Antwerpen, 1515 |
|