De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdErasmus van Rotterdam aan de zeer eerwaarde heer kardinaal Grimani, gegroetDat ik, na mijn eerste en tevens laatste bezoek, niet terugkeerde naar Uwe Eminentie, zoals u had opgedragen en ik had beloofd, is niet te wijten aan mijn nalatigheid, maar eerder aan uw buitengewone hartelijkheid en vriendschap. Zo gebeurde er iets heel nieuws, namelijk dat precies dat wat de terugkeer zo aanlokkelijk had moeten maken, mij ervan weerhield terug te keren. ‘Wat was dan toch het geval?’ zult u vragen. Ik zal het u eenvoudig en eerlijk zeggen, zoals het iemand afkomstig uit de Duitse landen betaamt. Op dat moment was ik vastbesloten naar Engeland terug te gaan. Het verlangen | |
[pagina 79]
| |
oude kennissen terug te zien, de ruimhartige beloftes van invloedrijke vrienden, de belangstelling die de machtigste van alle koningen toont voor mijn persoon lokten mij aan. Ik beschouwde dat eiland als mijn vaderland, daar wilde ik wonen als ik oud was. Men nodigde mij uit, drong bij mij aan in talloze brieven waarin men mij zo ongeveer gouden bergen beloofde. Daardoor had ik, anders altijd iemand die geld resoluut veracht, me zo'n enorme massa goud voorgesteld dat ik niet kon geloven dat het goudzand van tien keer de Pactolus daarvoor voldoende zou zijn. Daarom vreesde ik dat ik van gedachten zou veranderen als ik naar Uwe Hoogheid zou terugkeren. Want wat zou u, die mij bij onze eerste ontmoeting al zo aan het weifelen had gebracht en mij zo enthousiast had gemaakt, wel niet teweeg hebben gebracht als ik langer en vertrouwder omgang met u zou hebben gehad? Hoe zouden uw vriendelijke karakter, uw zoetvloeiende welsprekendheid, uw verfijnde geleerdheid, uw goede maar ook vriendelijke raadgevingen, kortom de hele persoonlijkheid van een zo groot prelaat die zozeer bereid is tot weldoen, ook het meest starre karakter niet doen buigen? Toen al voelde ik dat ik langzaamaan in mijn besluit begon te wankelen en begon ik spijt te krijgen van mijn voornemen, en toch wilde ik niet als een onstandvastig man te boek komen te staan. Ik voelde dat mijn liefde voor de stad Rome, die ik nauwelijks kon onderdrukken, in stilte steeds maar groter werd en dat ik, als ik er me dan ook niet onmiddellijk van losscheurde, Rome nooit meer zou verlaten. Ik heb me losgerukt om niet opnieuw in vuur en vlam te geraken en ben niet naar Engeland vertrokken, maar gevlucht. ‘Maar wat nu?’ vraagt u, ‘Heb je spijt van je besluit? Betreur je dat je de raad van een vriend niet hebt opgevolgd?’ Ik ben niet gewoon te liegen. Mijn ideeën wisselen voortdurend, het is immers onontkoombaar dat verlangen naar Rome bij mij opkomt telkens wanneer ik denk aan de voordelen die er liggen opgestapeld. In de eerste plaats de luister van deze stad, die verreweg het beroemdst van alle is, en het podium dat ze biedt, de zoete vrijheid, de goed gevulde bibliotheken, de genoeglijke omgang met zoveel grote geleerden, al die erudiete gesprekken, al die monumenten uit de oudheid, kortom al die pracht van de wereld op één plek samengebald. Vooral echter als ik denk aan de werkelijk buitengewone belangstelling van de kant van allerlei kardinalen en in het bijzonder van Zijne Eminentie van Nantes,Ga naar voetnoot1. de sterke genegenheid van de kardinaal van Bologna,Ga naar voetnoot2. niet meer alleen genegenheid, maar ook meer dan gewone mildheid van de kardinaal van San GiorgioGa naar voetnoot3. en, boven dat alles, dat vruchtbare gesprek met Uwe Eerwaarde. Dit alles maakt | |
[pagina 80]
| |
dat mij nooit een zo gunstig lot kan treffen dat ik het verlangen naar de eenmaal geproefde genoegens van Rome zou kwijtraken. Het lot dat mij in Engeland wachtte - niet dat ik spijt moest hebben erheen te zijn gegaan, in ieder geval was het beter dan mijn verdiensten rechtvaardigden - beantwoordde, om de waarheid te zeggen, toch niet aan mijn verwachtingen en aan de beloften van mijn vrienden. Dat kwam niet door onbetrouwbaarheid van hun kant, maar door de ongunstige omstandigheden. Want de koning zelf, verreweg de goedgunstigste van alle koningen, die bovendien zeer gunstig oordeelt over Erasmus en dat ook uitspreekt (wat ik weet door een brief die hij mij schreef, en ook doordat vele mensen het mij vertelden) werd - zelfs bijna voor altijd - uit ons midden weggenomen door de plotseling opkomende storm van de oorlog. In de mening dat het erom ging de eer van de Roomse kerk te beschermen, maakte deze loyale en edelmoedige jongeman zich met veel inzet en enthousiasme gereed voor de oorlog. En William Mountjoy, na de eerwaarde vader Hendrik van Bergen, bisschop van Kamerijk, mijn oudste mecenas, werd zo met de lasten van de oorlog overstelpt dat hij wel graag wilde, maar niet te hulp kon komen. Hij, een man van waarachtig oude adel, is de beoefenaren van de schone letteren ongelooflijk welgezind, maar onder de magnaten van dit rijk is hij meer gezegend met geestkracht dan met rijkdom. Dit alles om toch vooral niet mijn eigen laksheid te hoeven veroordelen, iemand zo vrij van eerzucht dat ik duidelijk zo fortuinlijk als Timotheus moet zijn en mijn net gevuld vinden na mijn slaap.Ga naar voetnoot4. Maar de hoofdoorzaak dat ik geen spijt kan hebben naar Engeland te zijn gegaan is de aartsbisschop van Canterbury. Met zijn titel, maar ook door iedere soort van deugdzaamheid is hij de primaat van Engeland. Een in ieder opzicht onvergelijkelijk man en zeer uitzonderlijk sieraad en beschermer van dat rijk, de grootste in wijsheid, onderscheidingsvermogen, geleerdheid en gezag, die zichzelf nog overtreft omdat hij, vanwege zijn buitengewone bescheidenheid, als enige zijn eigen grootheid niet kent. Hij leidt een sober leven, is zeer hulpvaardig, ijverig van aard en verafschuwt nietsdoen. Met een grote ervaring, omdat hij al vroeger betrokken was bij belangrijke gezantschappen en het bestuur van het rijk. Geheel alleen kon hij daardoor zaken even goed regelen als vele anderen samen, en bovendien hield hij nog tijd over om goede schrijvers te lezen en aandacht te schenken aan zijn persoonlijke vrienden. Want behalve bisschop is hij ook kanselier van het hele rijk, dat wil zeggen de hoogste rechter. Hij schenkt mij door zijn aanzien zoveel eer, luistert me op met zijn gezag, koestert me met zo'n vriendelijkheid, kortom is waar dan ook een werkelijk zo uitzonderlijke mecenas dat hij als vader niet toegeeflijker en als broer niet beminnelijker had kunnen | |
[pagina 81]
| |
zijn. En zo kwam het dat ik, wat ik in Rome had achtergelaten in zoveel kardinalen, in zoveel illustere bisschoppen, in zoveel geleerde mannen, leek terug te vinden in hem alleen. Nu paus Leo, waarachtig de grootste, de vrede in de wereld heeft hersteld, is mijn lot in Engeland veel gunstiger geworden. Toch neemt het verlangen om naar Rome terug te keren toe nu ik overal hoor verkondigen en het ook zeer waarschijnlijk is dat onder zo'n leider als op een afgesproken teken al wat er onder de volkeren is aan uitnemende geleerdheid, aan uitzonderlijk talent, nu bijeenkomt in Rome, om daar als het ware het podium te betreden. Twee jaar geleden maakte ik me daarom op voor de reis naar Rome, in het gezelschap van de eerwaarde vader John, bisschop van Rochester, een man die alle bisschoppelijke deugden in zich heeft en, om zijn lofwaardigheid in het kort weer te geven, veel lijkt op de bisschop van Canterbury voor wie hij als plaatsvervanger optreedt; maar hij werd plotseling teruggeroepen. Verder ben ik vorig jaar op eigen initiatief naar Bazel gegaan. En ook hier hield een bepaalde taak me vast; ik weet niet hoe anderen die zullen beoordelen, maar naar mijn mening was het een uiterst belangrijke taak; trouwens, het moet wel iets erg belangrijks geweest zijn als het mij van Rome kon afhouden. Reeds lang werkte ik eraan, niet zonder menige doorwaakte nacht, de heilige Hieronymus als het ware volledig voor ons te laten herleven. Wij, in het westen, beschouwen hem als een zo groot theoloog dat je hem bijna de enige kunt noemen, maar zijn geschriften waren zo corrupt, verward, vervalst dat men bij uitstek hem, die het als geen ander verdient bestudeerd te worden, niet meer kon lezen, laat staan begrijpen. Ik ordende eerst al zijn werken - vooral de brieven, waar het meeste te doen viel - opnieuw; daarna verwijderde ik met behulp van oude handschriften en al mijn talent de fouten waarmee hij niet zozeer besmeurd als wel overladen was. Ik voegde er, behalve omschrijvingen van de onderwerpen, passende aantekeningen aan toe, zodat ook een middelmatig geleerde zonder moeite kan lezen wat voordien zelfs de grootste geleerden niet konden begrijpen, om het wat sterk, maar naar waarheid uit te drukken. Want zoals menGa naar voetnoot5. vroeger van Romulus zei dat hij niet alleen schitterende dingen tot stand bracht, maar daarmee ook pronkte, zo ziet men bij de heilige Hieronymus dat waarlijk nieuwe en veelzijdige geleerdheid gepaard gaat met een, om zo te zeggen, door vroomheid ingegeven pronkzucht. Ik herstelde met de grootste zorg de Griekse en Hebreeuwse passages die ontbraken, of die zo waren opgeschreven dat dat beter niet had kunnen gebeuren. Wat ondergeschoven en valselijk aan hem toegeschreven was, samen een behoorlijke hoeveelheid, | |
[pagina 82]
| |
bracht ik in een apart deel onder, zodat de meer nieuwsgierige dan erudiete lezer niets zou missen en anderzijds dat domme geklets niet langer verspreid wordt onder de naam van een zo groot man. Ik besefte heel goed dat Italië door de rijkdom van haar bibliotheken en door haar toonaangevende positie van zeer groot nut kon zijn voor de uitgave, maar in Bazel ontmoette ik op het juiste ogenblik een paar mensen die zich al gereed maakten voor dit werk, ja die er zelfs al aan begonnen waren. Vooral Johann Froben, op wiens vakmanschap en kosten de zaak grotendeels drijft, en verder de gebroeders Amerbach, drie zeer geleerde jongelieden die ook erg goed thuis zijn in de Hebreeuwse geschriften - waarvan Hieronymus op heel wat plaatsen gebruik maakt. Daarvoor had ik, naar het Griekse spreekwoord, een TheseusGa naar voetnoot6. nodig, aangezien ik van die geschriften amper, zoals men zegt, iets had geproefd. Toen ik deze mensen voor dit deel van het werk had kunnen aantrekken, ben ik als een Hercules aan het werk gegaan. De enorme drukkerij is nu in koortsachtige beweging. Hieronymus wordt in een elegante letter gedrukt, ja weer tot leven gewekt, met zoveel geld en moeite dat het van Hieronymus minder geëist heeft om zijn werken te schrijven dan van ons om ze opnieuw uit te geven. Mij in ieder geval putte deze arbeid zo uit dat het maar weinig scheelde of het had mij, in mijn ijver hem opnieuw tot leven te wekken, het leven gekost. Het geheel zal, als ik me niet vergis, aangroeien tot tien delen. ‘Maar wat gaat mij dat aan?’ zegt u. Ten eerste wist ik dat u, vanwege uw voortdurende liefde voor de schone letteren, evenzeer Hieronymus dankbaar zult zijn als ons streven zult begunstigen, ja, de christelijke vroomheid zult begunstigen, waaraan de geschriften van Hieronymus, naar ik hoop, veel steun zullen geven. Als wij niet de beschikking krijgen over vele en goed gevulde bibliotheken, kunnen we echter deze taak niet naar behoren volbrengen. Mocht zich daarom iets bevinden in de bibliotheek bij u thuis, die goed voorzien is van alle mogelijke boeken in alle talen, of van anderen, dan zou het voor u een daad van vroomheid zijn het ons ter beschikking te stellen voor het algemeen belang. Vervolgens leek het mij erg passend de grootste theoloog te laten verschijnen onder de bescherming van de grootste paus, zodanig herzien dat het zou kunnen lijken dat hij eerder helemaal nog niet was uitgegeven; en dat de geleerdste schrijver de wereld wordt aanbevolen door toevoeging van zijn naam, uit wiens Huis zoveel literaire grootheden zijn voortgekomen. Zo zal immers het aanzien van een zo uitnemende paus Hieronymus glans verlenen en omgekeerd zal de faam van deze uitmuntende kerkvader Leo's roem vergroten. Ik zie niet met wat voor | |
[pagina 83]
| |
ander monument wij zijn grote gaven onsterfelijk kunnen maken. Wij willen dus de herboren Hieronymus aan hem opdragen, vooral als u met ons oordeel instemt. Ik had anders bijna besloten het werk op te dragen aan de aartsbisschop van Canterbury,Ga naar voetnoot7. aan wie ik alles te danken heb. Overigens weet ik dat hij zelfs graag en uit vrije wil deze eer, zoveel die waard is, zal afstaan aan de paus van Rome, want zo is zijn instelling tegenover de Heilige Stoel. Ik zal de herinnering aan deze man koppelen aan alle lof voor paus Leo, de ene volmaakte mens aan de andere, de primaat aan hem die op de Heilige Stoel zetelt, en wel zo dat ik langs deze weg nog meer kan betekenen zowel voor Hieronymus als voor de reputatie van mijn mecenas. Ik heb onder meer een verbeterde versie van de Adagia uitgegeven en zodanig aangevuld dat het werk met een kwart in omvang is toegenomen. De volgende zomer zal ik mijn gevarieerde en naar ik meen nuttige aantekeningen bij het Nieuwe Testament uitgeven, samen met de brieven van de Apostelen, die ik zo vertaalde dat ze begrijpelijk worden; ik denk in dit werk zo bedreven te zijn, dat ik het terecht op me nam, na Lorenzo Valla en Jacques Lefèvre d'Etaples, een geleerd en ijverig man. Ik heb ook een boekje onderhanden over de opvoeding van een vorst, bestemd voor de doorluchtige Karel, aartshertog van Bourgondië, kleinzoon van Maximiliaan. Na deze zaken te hebben afgehandeld, zal ik de commentaren op Paulus waar ik ooit aan begonnen ben, weer ter hand nemen; want geen enkele moeite zal me kunnen weerhouden om, wat me aan leven rest, helemaal te wijden aan de Heilige Schrift. Ik zal me door geen enkele arbeid laten afhouden van mijn besluit, als ik weet dat u en uw gelijken me steunen. U weet immers dat van oudsher de afgunst, venijniger dan welke slang ook, altijd haar sissend geluid laat horen wanneer iemand iets bijzonders doet. Wij hebben dat onlangs en niet zonder grote droefheid, zien gebeuren bij die volmaakte geleerde Johann Reuchlin. Het was billijk, het was tijd dat een man van een zo eerbiedwaardige ouderdom zou gaan genieten van de vruchten van zijn schitterende studies en de zoete oogst zou binnenhalen van wat hij zo prachtig gezaaid had in zijn jeugd. Het was gepast dat een man die in zovele talen, in zovele disciplines thuis is, in de herfst van zijn leven de rijke opbrengst van zijn talenten over de wereld zou uitstorten. Men had hem daartoe moeten opwekken met lofprijzingen, verleiden met beloningen, aanvuren met belangstelling. Maar ik hoor dat er sommige figuren zijn opgestaan die, zelf niet in staat iets groots te verrichten, langs een zeer slechte weg op roem uit zijn. God allemachtig, wat een spektakel maken ze van nietige beuzelingen! Dat men om een boekje,Ga naar voetnoot8. nee, een brief, en nog wel in het | |
[pagina 84]
| |
Duits geschreven en die hij niet zelf publiceerde en niet van plan was te publiceren, zoveel stampij maakt! Wie zou dat geschriftje kennen, als die mensen het niet de wereld ingestuurd hadden? Hoeveel vredelievender zou het zijn wanneer men, als er al iets verkeerds in was - alle mensen maken fouten - het zou verzwijgen of verzachten, of het op zijn minst aan een man met zo'n staat van dienst zou vergeven! Ik zeg dat niet omdat ik enige fout bespeur; daarover moeten anderen oordelen. Ik zeg alleen dat, als iemand met dezelfde boosaardigheid en, zoals de Grieken zeggen, ‘steile’ houding de boeken van de heilige Hieronymus zou doorzoeken, hij heel veel zal vinden dat wel heel erg ver afwijkt van de dogma's van onze theologen. Wat voor zin heeft het deze man, eerbiedwaardig door zijn geleerdheid en zijn leeftijd, mee te slepen in zulke onlusten voor een zaak van niets. Hij heeft er, naar ik meen, nu al zeven jaar mee verdaan! Och, was het hem maar gegeven dat werk, die tijd te besteden aan het bevorderen van de schone letteren. Nu is hij, die iedere beloning verdient, betrokken bij ergerlijke ruzies, tot groot verdriet en woede, niet alleen van alle geleerden, maar van heel Duitsland. Wij allen koesteren niettemin de hoop dat wij, met uw hulp, deze uitstekende man kunnen teruggeven aan de wereld en in het bijzonder aan de letteren. De volgende winter zal me in Rome zien, als het de almachtige Christus behaagt, en Zijne Koninklijke Hoogheid, samen met de bisschop van Canterbury, mij opnieuw verlof geeft af te reizen. Kan ik dat niet zelf van hen gedaan krijgen, dan zal de heilige Hieronymus het zeker kunnen. Moge Christus, de barmhartigste Samaritaan, Uwe Eminentie vele jaren behoeden en bewaren, voor ons, voor de letteren en de hele mensheid. Met heel mijn wezen ben ik u toegedaan. Londen, 15 mei 1515 |
|