De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd327 Aan Beatus Rhenanus
| |
Erasmus van Rotterdam aan Beatus Rhenanus van Sélestat, gegroetToen ik zag, mijn beste Beatus, dat zelfs gewone en ongeletterde mensen hun vriendschapsbanden versterken door het over en weer zenden van geschenken, meende ik dat het geen pas gaf dat dit deel van beschaving en dienstbetoon leek te verslappen bij de beoefenaren van de schone letteren, en speciaal bij ons die het gedeelde enthousiasme voor de studie in de grootst mogelijke vriendschap verbindt. Toen ik dan ook onlangs gedwongen werd enige dagen in Sint-Omaars te blijven omdat mijn paarden uitgeput waren van de reis, begon ik, om deze tijd niet geheel verloren te laten gaan voor de studie, na te denken over een geschenk voor jou en op het juiste ogenblik schoot mij te binnen wat onze geliefde Seneca nadrukkelijk aanbeveelt,Ga naar voetnoot1. namelijk dat men er vooral op moet letten dat een geschenk niet alleen hem waardig moet zijn die het stuurt, maar ook past bij degene aan wie men het stuurt. Zo immers kan wat op zichzelf van weinig waarde is een | |
[pagina 68]
| |
kostbaar geschenk worden, juist omdat het zo goed werd gekozen. Wat nu kan een theoloog beter sturen dan een prachtig bloempje, geplukt uit de bloeiende velden van de heilige geschriften? Wat kan ik beter aan Beatus sturen dan een regel van het waarlijk Zalige,Ga naar voetnoot2. geschilderd met het penseel van de Heilige Geest? Een waarlijk goddelijke naam, omdat hij de menselijke natuur te boven gaat. Vandaar dat de Griekse dichters deze naam makares uitsluitend toekenden aan de goden en slechts hen zalig noemden. De eer van een zo prachtige naam komt geen van de stervelingen toe, tenzij hij zo in Christus geworteld is dat hij als het ware al is omgevormd en één geworden met Hem en, zoals hij die prachtige naam met Hem gemeen heeft, het ook verdient deel te hebben aan Zijn onsterfelijkheid. Niets staat verder af van de echte gelukzaligheid dan degenen die het domme volk gelukzalig noemt. Want dat kent sommige mensen gelukzaligheid toe zoals het hen ook goddelijkheid toekent en het dwaalt daarbij schandelijk of vleit nog schandelijker. Dikwijls komen wij in de bijbelse mysteriën het woord ‘zalig’ tegen, maar wij zien nooit dat dat woord slaat op rijken, op koningen, op wellustelingen. Ik lees: ‘zalig zijn degenen die God vrezen, die wandelen in weg des Heren.’Ga naar voetnoot3. Ik lees: ‘zalig hij aan wie God de zonde niet heeft aangerekend.’Ga naar voetnoot4. Ik lees: ‘zalig hij die de behoeftigen en gebrekkigen kent.’Ga naar voetnoot5. Ik lees: ‘zalig die onbevlekt op weg zijn, die wandelen in de wet van de Heer.’Ga naar voetnoot6. Zoveel gradaties van zaligheid zijn er en toch ‘wordt er met geen woord gerept over de groten der aarde’ zoals het Griekse spreekwoordGa naar voetnoot7. zegt. De eerste zalige is hij die de vrees voor God afhoudt van de zonde. Verder is hij zalig die wel tot zonde is vervallen, maar deze door zijn tranen zo grondig heeft afgespoeld dat de barmhartige God hem niet meer aanrekent wat hij heeft misdaan. En ook hij is zalig die de fouten van een vroeger leven goedmaakt door zijn vroomheid en liefdadigheid, want de Heer zal hem bevrijden van het kwaad op de dag des oordeels. Maar nog zaliger is hij die zich door de naleving van Gods wet verre weet te houden van alle bezoedeling door de zonden; de allergelukzaligste echter is hij die in deze Psalm wordt beschreven, aan wie het niet alleen is gegeven door geen enkele zonde te worden bezoedeld, maar die zo goed thuis is in de goddelijke voorschriften dat hij, opbloeiend in een leven van onafgebroken onschuld, ook anderen een prachtige vrucht brengt door zijn voorbeeldige karakter en zijn heilzame geleerdheid. | |
[pagina 69]
| |
En zo stuur ik je terug naar jezelf, dat wil zeggen de Zalige naar de Zalige. Want wat anders paste beter bij jou? Vooral omdat jouw aard van nature ongevoelig is voor gebreken, maar ook omdat je probeert je leven en je naam van iedere smet te vrijwaren en je met zo'n onvermoeibare ijver bezig bent met de schone letteren dat, terwijl Christus je prachtige pogingen begunstigt, je ook een niet geringe luister en schoonheid verleent aan jouw stadje, dat al zozeer geadeld is door de vele uitmuntende geesten die het heeft voortgebracht. De hoop bestaat dat je ooit voor heel Duitsland die man zult zijn, van wie de mensen zullen begrijpen dat de naam ‘zalige’ hem niet toevallig, maar door het besluit van de goddelijke wil is ten deel gevallen. Daarom zal dit geschenkje je niet alleen doen denken aan jouw Erasmus, maar zal het je ook jezelf ten voorbeeld stellen. Moge de algoede en almachtige God maken dat wij, zoals wij tot nu toe in een allerzoetste gemeenschap van studies verenigd zijn geweest, ook later in elkaars gezelschap kunnen genieten van de eeuwige en ware gelukzaligheid. Vaarwel, beste vriend. Sint-Omaars, 13 april 1515 |
|