326a Van Willibald Pirckheimer
[Neurenberg? april 1515]
Deze brief heeft Erasmus nooit bereikt. De tekst komt uit een klad van de hand van Pirckheimer.
Als men zich er al op mag beroemen belangrijke vrienden te hebben, meen ik dat ik in dat opzicht niet de laatste hoef te zijn, omdat ik de vriendschap lijk te genieten niet alleen van privé-personen, maar ook van de beroemdste en grootste vorsten van Germanië, Frankrijk en Italië. Maar zowaar als de fortuin mij helpt, van al die vrienden doe jij, mijn zeergeleerde en minzame Erasmus, voor niemand onder maar ben je de grootste en voornaamste. Ik las je brief die me heel wat meer plezier deed en mij heel wat aangenamer was dan als hij me door een of andere koning, zelfs de grootste, was geschreven, niet omdat ik alle lof die je over me uitstort erken, maar omdat ik zie dat mij je vriendschap, die ik zozeer wenste, ten deel is gevallen. Ik dank daarvoor mijn vriend Beatus die me bij een zo'n groot man introduceerde en niet minder jou, omdat je je zo vriendelijk en toegankelijk betoonde. Maar voornamelijk wens ik mezelf hiermee geluk en met een wit steentje markeer ik het uur waarop me jouw gelukkige brief werd gebracht; ik zou die onmiddellijk beantwoord hebben, als hij niet zo laat was aangekomen. Want terwijl hij op 24 januari is geschreven, werd hij mij pas na 1 april overhandigd, toen de jaarmarkt te Frankfort die je, naar ik begrepen had, op weg naar Engeland zou bezoeken, al voorbij was. Toch heb ik, na deze gemiste kans, een andere weg gevonden waarlangs ik je met mijn brief kan inhalen, zelfs als je de oceaan overstak. Want ik heb Robert Wingfield, afgezant van de Engelse koning bij Zijne Keizerlijke Majesteit, een beroemd en geleerd man en een goede vriend van me, gevraagd deze brief aan jou te doen toekomen en ik hoop dat hij aan mijn wens zal voldoen. Ook jij, mijn beste Erasmus, zult er goed aan doen als je onze jonge vriendschap blijft koesteren met brieven. Je kunt me geen groter genoegen doen.