De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd324 Aan Johann Reuchlin
| |
[pagina 56]
| |
hier nog niet te koop is, willen sturen. Want de geleerdheid van deze man staat mij erg aan; ik geloof niet dat iemand Giovanni Pico dichter benadert dan hij. Ik zou willen, Erasmus, dat je hem per brief vraagt - als je hem niet zelf spreekt - hoe hij komt aan de stamboom van de allerheiligste maagd Maria die hij in zijn Hebreeuws woordenboek heeft opgenomen.Ga naar voetnoot2. Ik wil eveneens heel graag weten op wiens gezag die berust en ook hoe men kan zeggen dat zij van Salomon afstamt, terwijl volgens het Breviarium van PhiloGa naar voetnoot3. de lijn van Salomon helemaal uitstierf. Probeer, mijn beste Erasmus, Reuchlin zo ver te krijgen dat hij zich verwaardigt mij over deze twee zaken zekerheid te verschaffen.’ En ten slotte op het eind: ‘Vaarwel, beste Erasmus, en beveel mij uitdrukkelijk aan bij Reuchlin die ik, als ik niet aan mijn bisschopsgewaad vastzat, ongetwijfeld zou opzoeken.’ Dit, mijn beste Reuchlin, schreef de zeer beroemde man mij eigenhandig. Ik heb het woordelijk overgeschreven zodat je ziet hoeveel achting hij voor je heeft. Hij verdient het dat je zijn verzoek inwilligt, alleen al daarom omdat hij zo op jou gesteld is. Ik schrijf dit in alle drukte, terwijl ik me gereed maak voor de reis, want ik vertrek nu naar Rome. Wat de uitgave van Hieronymus betreft, het is verre van mij ook maar iets van je arbeidGa naar voetnoot4. en van je roem voor mijzelf op te eisen; eerder nog zou ik iets van mij naar jou overhevelen. Toen ik aan dit werk begon, wist ik niet dat jij daar ook mee bezig was; trouwens, we doen niet hetzelfde. Omtrent de Hebreeuwse literatuur matig ik me niets aan, want ik heb daar maar even van geproefd. Kortom, ieder zal zijn eigen lof krijgen, en dat zo eerlijk mogelijk. Vaarwel en noteer Erasmus onder het aantal van hen die jou oprecht en van harte zijn toegedaan. 1 maart |
|