De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd323 Van Johann Witz
| |
[pagina 55]
| |
genheid te vermelden, om niet te zeggen te gedenken, en ik niet nalaat nieuwe vrienden voor Erasmus te werven. Een van hen - om maar te zwijgen van anderen - is de heer Jakob Spiegel, secretaris van keizer Maximiliaan en onlangs vanuit Wenen naar zijn vaderstad teruggekeerd, een man van grote eruditie en bovendien van een wonderbaarlijke integriteit. Op mijn aansporingen brandt hij nu van verlangen je te zien en hij nam zich voor je te gaan opzoeken zodra hij daarvoor een beetje tijd had. Ondertussen smeekt hij je zo goed te zijn hem op te nemen in de lijst van je vrienden. Als je vraagt waarom ik je nu schrijf, terwijl je het toch even druk hebt met literaire zaken als voordien, antwoord ik dat ik de eerste maart in gedachten heb, de dag waarop je misschien snel naar Italië afreist. Daarom meende ik dat het voor mij het beste zou zijn je voordien mijn briefje te schrijven, dat de herinnering aan Witz, bij Hercules de meest enthousiaste van al je vereerders, als een wond zou openen en opfrissen. Want met geen woorden kan ik beschrijven hoe tevreden en gelukkig ik zou zijn wanneer mij, de onnozelste van alle geleerden, je vriendschap ten deel valt. En zo prijs ik me des te gelukkiger naarmate jij alle andere mensen voorbijstreeft in geleerdheid, wijsheid en integriteit, want jij, ook al ben je ieders gelijke, staat zo boven ieder ander dat men niemand kan vinden zoals jij. Maar waarom houd ik een kaars bij de zon?Ga naar voetnoot1. Vaarwel, 31 januari 1515, vanuit Sélestat, in haast |
|