De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd319 Van Ulrich Zasius
| |
[pagina 50]
| |
in ieder geval onderscheidingsvermogen, zodat ik, een slecht spreker, weet dat ik de oren van grote mannen in hun bijzijn niet mag kwetsen, en slechts mag stilstaan bij hun lof als zij er niet bij zijn; het eerste is slechts diegenen veroorloofd die een hoge graad van geleerdheid hebben, het laatste kan iedereen doen. Als ik daarom zwijg, dan komt dat omdat mijn eerbied voor jou me sprakeloos maakt; het is geen ondankbaarheid die mij weerhoudt. En waar ik ook zal wonen, waarheen ik ook zal gaan, Erasmus' naam zal vaak op mijn lippen liggen, over Erasmus zal ik vaak spreken. Ik draag zijn grootheid met mij rond, ik eer hem met mijn lof, hoe onbeduidend die ook mag zijn, ik bejubel zijn ontzagwekkende en voor elke leeftijd bewonderenswaardige geleerdheid, ik wil dat men hem als een godheid vereert; ik verdedig de stelling dat hij geen aards wezen is, maar een vuur aan de hemel ontstolen. De grootste rechtsgeleerde van onze tijd, Pius Hieronymus Baldung, raadsman van Zijne Keizerlijke Majesteit, voorzitter van het keizerlijk adviescollege van onze provincie, zal daarvan getuigen. Toen hij mij onlangs, als oude vriend, uitnodigde voor een maaltijd in zijn woonplaats Ensisheim, somde ik naar gewoonte, tijdens een van de gangen, je onvergelijkelijke gaven op en ik deed dat zo dat, terwijl de maaltijd zelf al schitterde met een keuze aan gerechten, jouw kwaliteiten er nog een nieuwe en gedenkwaardige luister aan toevoegden. Hieronymus wist niet dat jij zo dicht in de buurt vertoefde en vervloekte het lot dat zo lang een zo groot man voor hem verborgen had gehouden. Hij vond dat zeer ongepast. Hij zou graag kennis met je willen maken en verlangt ernaar je vriend te worden; hij verlangt vurig naar een brief van je en ik vraag en smeek je hem er een te sturen. Hij is even goed thuis in de rechtsgeleerdheid als in de humaniora, kortom, je zult in ons Germanië niet gauw iemand vinden die groter is dan deze Baldung, vooral ook omdat hij nog jong is, nog geen dertig jaar. Wat mij betreft, gebruik Zasius als je loopjongen. Pas als ik merk dat je me waardig bevindt mij op te nemen onder je knechten zal ik denken dat mijn goedgunstig offer aanvaard is. De aantekeningen die ik overweeg bij bepaalde delen van het civiele recht, de beknopte uitgave van de Digestum vetus, waaraan ik al bijna de laatste hand heb gelegd, de Waarheid van bepaalde interpretaties van het burgerlijk recht, dat eerdaags zal verschijnen en dat stelling neemt tegen de gangbare academische mening, een respectabel werk over advocaten, al die werken liggen nu tegelijk op het aambeeld te gloeien en al die werken verkondigen jouw lof. Bescheidenheid en schaamte schrikken me af je die persoonlijk te schrijven. Vaarwel, sieraad der geleerden, zoals het nageslacht nauwelijks nog zal zien. Vanuit Freiburg, 22 december 1514 Je oprecht toegewijde Ulrich Zasius, doctor in het recht |
|