De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd318 Van Willibald Pirckheimer aan Beatus Rhenanus
| |
[pagina 49]
| |
meeste eer mag noemen, nu in Bazel woont, en ik zou hem, van degenen die ik nooit heb ontmoet de meest illustere, bijzonder graag door vriendschap aan me willen binden. Hoewel ik erkenning van de keizer kreeg, de gunst van verschillende vorsten, de vriendschap van beroemde en geleerde mannen verwierf en me gezegend acht met een grote schare van vrienden, zou ik de vriendschap van een zo groot geleerde niet onder de minste van mijn zegeningen plaatsen, maar deze ver boven mijn kostbaarste bezittingen stellen. Probeer jij nu, alsjeblieft, gedaan te krijgen dat ik de vriendschap van deze grote man kan verwerven; je kunt me geen groter plezier doen. Je beloofde ooit in een brief hierheen te komen; hoe graag zou ik zien dat je zo'n gast zou meebrengen; met wat voor een genegenheid, wat voor een liefde zou ik hem tegemoet treden! Want ik hoop en heb ook het gevoel dat ik niet uit deze wereld zal vertrekken, voordat ik hem gezien heb en het voorrecht heb gehad hem te spreken. Voldoe dus aan het verlangen van je vriend; je kunt hem geen betere dienst bewijzen. Vaarwel en als het moment komt dat je uit het testament van onze dierbare JohannGa naar voetnoot1. de rest hebt overgeschreven van wat hij me heeft nagelaten, zorg er dan voor dat het bij me terecht komt. Nogmaals, vaarwel. Neurenberg, 9 december 1514 |
|