De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd308 Aan [Gregor Reisch]
| |
[pagina 37]
| |
en ik keur uw indeling van het werk niet af; maar ik kan haar niet volgen zonder dat het mij veel extra arbeid kost: ik zou dan alles moeten herordenen. Verder zou mijn indeling verdwijnen. En als laatste punt: er zijn veel brieven die in een andere rangschikking samenhang krijgen. Hieronymus zelf vroeg om zijn betoog voor Nepotianus samen te voegen met dat voor Heliodorus. Daarom volg ik maar de indeling der antieken, met uitzondering van de vervalste passages, en in plaats van de rangorde die Uwe Eerwaardigheid heeft bedacht geef ik een index, zodat er twee indelingen zijn en men er op twee manieren gemak van heeft. Ik heb bij iedere brief afzonderlijk een samenvatting en wat aantekeningen toegevoegd, zodat ook niet al te geleerde mensen hem zonder moeite kunnen lezen. Ik heb de toespelingen op de Heilige Schrift die ook voor een theologiestudent niet onmiddellijk duidelijk zijn, toegelicht. Ik wens de grote heilige geluk, nu met de publicatie van zijn met zoveel zorg door de zeergeleerde jonge Amerbachs gecorrigeerde werk een begin is gemaakt. Ik hoop dat Uwe Eerwaardigheid er geen bezwaar tegen heeft mij de door u verbeterde manuscripten of goed geannoteerde passages ter beschikking te stellen. In de brief aan Heliodorus,Ga naar voetnoot1. waarvan het begin luidt: ‘Met hoeveel liefde’ wordt de volgende passage verschillend geduid: ‘aan wie laat je ons, als we zullen sterven, achter?’ Zeg mij, als het niet te veel moeite voor u is, wat u daarvan vindt. In de brief aan RusticusGa naar voetnoot2. met het begin: ‘Niets is de christen etc.’ levert de passage over de zonen van Jonadab, over wie in de psalm zou staan dat zij het eerst hebben geleden onder gevangenschap, me veel hoofdbrekens op. Ik vind ze vermeld bij Jeremia, maar ik herinner me niets over hen uit de psalmen. In de brief aan NepotianusGa naar voetnoot3. die begint met: ‘je vraagt van mij’ weet ik geen raad met de passage ‘Grunnius schreed op een trap van schildpad’ en vooral met de verzen ‘deze is zeer rijk etc.’Ga naar voetnoot4. In de brief aan LaetaGa naar voetnoot5. geeft de passage ‘Aan wie raaf, bruidegom, soldaat’Ga naar voetnoot6. problemen. Ik heb er uitgebreid naar gegist, maar kan niet alles. Voor de passage in dezelfde brief: ‘Laat haar voedsel bestaan uit rauwkost en fijn brood, met vlees en vis’. Ik denk dat men moet lezen: ‘Laat haar voedsel bestaan uit rauwkost en wat krachtige vissaus.’ | |
[pagina 38]
| |
Er zijn nog andere passages; want wat is daar niet verknoeid? Maar ik heb geen tijd die allemaal in detail te beschrijven. Vaarwel, eerwaarde vader. Uw oprechte vriend Erasmus |
|