De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd307 Aan Ulrich Zasius
| |
[pagina 35]
| |
dat u me brengt, te aanvaarden. Overigens feliciteer ik oprecht ons Germanië. Vroeger al tooide het zich met krijgsroem; tegenwoordig geniet het ook nog overal bekendheid door zijn uitstekende mannen, geverseerd in ieder soort literatuur. Geen roem is waarachtiger en blijvender. En hoezeer ik ook, terecht, tegen hen allen opkijk, toch boeit niemands stijl mij meer dan die van u, niet alleen omdat deze zo zuiver is en vrij van iedere smet, maar ook omdat hij in mijn ogen de lieflijkheid en verfijndheid heeft van Poliziano. Diens genie heeft mij altijd meer aangesproken dan dat van ieder ander. En omdat in Poliziano de welsprekendheid de hoogste lof verdient, is het juist, mijn Zasius, nog meer tegen u op te zien, want wat in die man het hoogste leek, is bij u slechts een bijkomstigheid en als het ware een extraatje. Daarom ben ik dank verschuldigd aan Beatus, aan Henlin, door wie ik u heb leren kennen, maar ik ben vooral u dank schuldig, omdat u me met uw vriendelijke en elegante brief in uw vriendenkring opneemt; niets aangenamers of eervollers had mij kunnen overkomen. En ik zou het nooit geduld hebben dat u mij vóór was, als ik niet zo was vastgeketend aan deze tredmolen en zo gebonden dat ik nauwelijks tijd heb om te eten. De Adagia worden zo verrijkt dat het een totaal ander werk lijkt. Hieronymus wordt klaargemaakt voor de druk, met mijn aantekeningen en noten. Het Nieuwe Testament, verbeterd en voorzien van verklarende noten, is in voorbereiding. Ook komen de gereviseerde Copia en een boek ParallellenGa naar voetnoot2. binnenkort uit. Wat ik van PlutarchusGa naar voetnoot3. heb vertaald, is al gedrukt. Annaeus Seneca, die ik met heel veel inspanning heb verbeterd, ben ik bezig gereed te maken. Aangezien ieder van deze werken een hele mens, en niet een Erasmus, maar iemand van staal, vereist, kun je je gemakkelijk indenken hoeveel tijd ik over heb. Daarom moet je me maar verontschuldigen ten eerste dat ik op je verzorgde brief zo zoutloos antwoord en goud beloon met koper, en vervolgens dat ik misschien minder, of korter, antwoord dan je gewenst had. Zodra ik me enigszins uit deze arbeid zal hebben losgemaakt, zal het me een genoegen zijn in hele boekdelen met mijn Zasius te corresponderen! Ik bid dat de Muzen al je werk om het Romeinse recht bekend te maken, zullen begunstigen. Je weet, denk ik, dat BudéGa naar voetnoot4. in Parijs met iets dergelijks bezig is. En Cuthbert Tunstall, de kanselier van de aartsbisschop van Canterbury, die uitstekend thuis is in beide literaturen, heeft talloze passages geannoteerd.Ga naar voetnoot5. Jij vermeldt me in je commentaren en wilt mij onsterfelijk maken: | |
[pagina 36]
| |
wel, het is altijd prettig geprezen te worden door een zo prijzenswaardig man. Maar ik wil je dit vragen: zadel voortaan Erasmus niet op met zulke grote titels en geef de betweters niet de kans mij uit te gaan lachen. Want wie zal niet in lachen uitbarsten als je Erasmus, die in alles de kleinste is, groot noemt? En hem bovendien gelukkig noemt terwijl hij zich op geen enkel fortuin kan beroemen? Ik vraag je de jonge Bonifacius,Ga naar voetnoot6. die behalve bescheiden ook nog geleerd is, uit mijn naam te groeten. Je krijgt de groeten terug van Gerard Lister, die zeer op jou gesteld is en het verdient dat jij hem, op jouw beurt, genegen bent, wat trouwens al zo is. Vaarwel. Bazel, 23 september 1514 |
|