De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd301 Aan William Blount, heer van Mountjoy
| |
Erasmus van Rotterdam aan William Blount, heer van MountjoyGegroet, mijn beste mecenas. Ik ben twee dagen bij de abtGa naar voetnoot1. gebleven en we hebben deze erg genoeglijk doorgebracht. Hij liet me niet zonder geschenk vertrekken en beloofde mij allervriendelijkst nog veel meer. Eindelijk leek | |
[pagina 18]
| |
alles me toe te lachen maar zie, plotseling sloeg het noodlot toe en leerde me nooit te vertrouwen op een goede afloop van de gebeurtenissen. Nauwelijks was ik uit een herberg, ongeveer halverwege tussen Roeselare en Gent, vertrokken, of mijn paard schrok van een paar lappen die op de weg rondslingerden. Terwijl ik me vooroverboog om iets tegen mijn bediende te zeggen, schrok het dier opnieuw en sprong de andere kant uit en ik verdraaide het onderste gedeelte van mijn wervelkolom zó dat ik het plotseling moest uitschreeuwen van de pijn. Ik probeerde af te stappen, maar kon het niet. Mijn bediende tilde mij met beide handen op en zette me op de grond; de pijn was niet te beschrijven, vooral als ik mijn lichaam boog. Rechtop ging het wat beter, maar zodra ik me vooroverboog, kon ik niet meer overeind komen. Daar stond ik dan, tussen de akkers, met alleen maar een kille, primitieve herberg en met nog ruim negen kilometer te gaan naar Gent. Bij het lopen voelde ik de pijn afnemen, maar de afstand was toch te groot, zelfs voor een gezond mens, om te voet af te leggen. Denk je eens in hoe ik me voelde. Ik beloofde aan de heilige Paulus mijn commentaar op de brief aan de Romeinen te voltooien als het lukte me uit mijn netelige situatie te redden. Even later, de wanhoop nabij, moest ik toch proberen of ik het paard weer kon bestijgen. Buiten verwachting lukte dat. Ik zette me langzaam in beweging en het was te doen. Ik beval mijn bediende wat sneller te gaan; het lukte, al bleef het erg pijnlijk. Ik kwam in Gent aan, steeg van mijn paard en ging de kamer binnen. Daar brak de pijn in alle hevigheid door, vooral na een rustpauze. Ik kon alleen blijven staan als ik door twee mensen stevig werd ondersteund, maar als ik me een weinig liet gaan, kwam de onverdraaglijke pijn weer terug. Ik kon niet zitten; als ik ging liggen, kon ik geen vin verroeren. Ik liet een dokter en apotheker komen. Ik was zo gebroken dat ik alleen nog maar kon denken aan de dood. De volgende ochtend trof ik voorbereidselen om me te gaan ontlasten en probeerde me een beetje te bewegen in mijn bed. Het ging, ik stond op, bewoog en ging zitten, niemand hoefde me te ondersteunen. Ik bracht dank aan God en Paulus. Het gevoel van pijn bleef nog, vooral als ik mijn lichaam draaide. Ik bleef enige dagen in Gent, omdat mijn vrienden mij tegenhielden en het ongemak me dat aanraadde. Ik ben nog niet helemaal genezen. Wat het ook geweest is, het was niet zomaar iets. Ik heb hier de president van VlaanderenGa naar voetnoot2. ontmoet, een zeer geletterd man in ieder genre van de literatuur, en twee schepenen, Anton Clava en de Willem Waele. De Keysere en sommige anderen had ik al eerder leren kennen. Nu ga ik naar Antwerpen, als mijn kwetsuur het toelaat. En waar ik ook zal vertoeven, ik zal je berichten over de staat van mijn gezondheid. Vaarwel. | |
[pagina 19]
| |
In Bergen-op-Zoom begroette ik de prins van VeereGa naar voetnoot3. en zijn moeder, maar ik trof hem nogal zorgelijk aan; zijn vrouwGa naar voetnoot4. had een moeilijke bevallingGa naar voetnoot5. gehad en de berichten uit Zeeland waren niet rooskleurig. Ik bracht hem je groeten over en herinnerde hem eraan hoe goed jij zijn onderdanen had behandeld. Ik kwam in Bazel aan na Maria Boodschap.Ga naar voetnoot6. Germanië ontving mij met zoveel eer dat ik er een beetje verlegen van ben. Nu, opgesloten tussen de Duitse stromen, maak ik mijn werkjes gereed voor de pers en heb het daar niet minder druk mee dan CaesarGa naar voetnoot7. met het bestrijden van Venetië. Ik zal mijn terugkeer zoveel mogelijk bespoedigen. Moge God geven dat ik jullie allemaal in goede gezondheid aantref. Bazel, 30 augustus [1515] |
|