140 Aan Pierre d'Angleberme
Orléans [ca. 13 december] 1500
Erasmus van Rotterdam aan de arts Pierre d'Angleberme, gegroet
Ik mag sterven, mijn beste Pierre, als ik enige nectar van de goden heerlijker vind dan dat wijntje van jou, vooral natuurlijk door de krachtige aroma's en de helende kunst van Apollo, waarin je alle stervelingen ‘met witte paarden’ zoals het spreekwoord luidt,Ga naar voetnoot1. overtreft, niet minder dan in je goedheid, en veel meer nog omdat het gekruid is en vol smaak door die oprechte inborst van je, vol charmes. Ik ondervind nu inderdaad, niet in woorden, maar in daden, de sneeuwwitte eenvoud en bijna ongelooflijke vriendelijkheid van je hart, die ik allang kende en liefhad uit de verhalen van Augustijn, nu je me dit heerlijke en prachtige geschenk hebt gegeven, dat ook zo goed gekozen is. Terecht benadrukt SenecaGa naar voetnoot2. dat het bij een cadeau van belang is, wie iets schenkt, wat hij schenkt en aan wie. Verder, aangezien de werken van de dichters overal Bacchus verheerlijken als de grote inspirator van de welsprekendheid en de geurige kruiden de vitaliteit van de geest en de kracht van het hart herstellen en versterken, wat had jij, een arts, voor een geschenk kunnen sturen dat geschikter was voor een dichter die voortdurend zwoegt in de letteren, dan juist deze wijn, die door het volk hippocras, door de geleerden zowel trimma als aromaticum genoemd wordt. Misschien geef je de voorkeur aan het woord mirre of ambrozijn? Ach, wat zou ik graag dit geschenk met een gepaste wedergift willen belonen en, ach, schoot mijn vermogen maar niet tekort voor deze vurige wens!
Ik wil echter niet met lege handen staan en je, in plaats van dubbele dank, er geen enkele geven. Daarom heb ik, als dichter, die slechts rijk is aan papier en daarmee erg vrijgevig, een literaire dank willen brengen en je, in plaats van een geschenk, een brief willen geven, die jammer genoeg niet zo kruidig en niet zo verfijnd is als jouw cadeau. Zoals Diomedes bij Homerus krijg ik ‘goud voor koper, de waarde van honderd runderen voor negen.’Ga naar voetnoot3. Mocht je deze beloning wat magertjes vinden, ja zelfs onbillijk, kijk dan of dit je nog kan bekoren als toegift: ik stel je mijn eigen persoontje, hoe gering dat ook is, ter beschikking. Als je het niet te min vindt me bij te schrijven onder jouw eigendommen, dan kun je er zeker van zijn dat je nog nooit, in al je rijkdom, iets hebt gehad dat zozeer van jou is en dat je helemaal naar eigen inzicht kunt gebruiken of misbruiken. Overigens ben ik blij dat je me deze aanleiding hebt gegeven om je te schrijven; ik wilde dat allang graag doen. Wanneer ik in Parijs zal zijn teruggekeerd - morgen vertrek ik - zal ik graag je zoonGa naar voetnoot4. helpen bij zijn studie met alles wat in mijn vermogen ligt. Vaarwel.
Orléans, 1500