De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd138 Aan Jacob Batt
| |
[pagina 289]
| |
niet het slechtste denken en liever een beetje te naïef zijn dan achterdochtig. Voor mij is het niet alleen het gemakkelijkst, maar zelfs noodzakelijk naar Parijs terug te keren, zowel om mijn studie Grieks, waar ik aan begonnen ben, te kunnen voortzetten, als om af te maken wat ik onder handen heb. Er zijn ook nog andere redenen, die ik niet aan deze brief wil toevertrouwen. Ik kan hier niet in ledigheid blijven zitten. Ik kan ook niet vertrekken, tenzij jij er zo bij mij op aandringt dat ik uit mezelf, na zoveel woede-uitbarstingen en zoveel bittere ruzies, uit eigen beweging smekend naar Augustijn ga, natuurlijk met een verklaring dat ik me gewonnen geef en niet kan verdragen dat hij me op zijn manier voor de gek hield. Zelfs als ik al zo kruiperig van aard zou zijn om die streken te kunnen verdragen, dat wil zeggen alles te kunnen verdragen, dan weet ik nog niet of hij mij goedgunstig in zijn genade wil aannemen. Ik sterf liever dan dat ik dat risico loop. Maar al wat hij aanbiedt, zal ik aannemen. Van wie kan ik beter een weldaad aanvaarden dan van iemand voor wie ik zoveel gedaan heb en die, wat hij is, aan mij te danken heeft? Maar ik denk dat me niets anders overblijft dan óf in die afgrond af te dalen en als smekeling zijn hulp in te roepen, óf daarvan af te zien, wat voor mij veel schande en ongemak betekent. Daarom heb ik, niet zonder tegenzin, het besluit genomen hier te blijven totdat jij me wat geld hebt gestuurd. Als ik dan naar Parijs terugkeer, ben ik vrij om gebruik te maken van de gastvrijheid van Augustijn, als hij die oprecht en spontaan aanbiedt, of die te versmaden - en dat zal mijn wraak zijn - als zijn vrijgevigheid alleen maar geveinsd en onoprecht is. Ik heb er niet veel hoop op, maar ik wanhoop ook niet helemaal, dat deze zaak naar wens afloopt, en wel zo goed mogelijk. Toch moet ik wat geld bijeen zien te schrapen om me te kleden, om alle werken van Hieronymus,Ga naar voetnoot1. waarop ik een commentaar schrijf, te kopen, om Plato en andere Griekse boeken aan te schaffen, en om de hulp van een Griekse leraarGa naar voetnoot2. te huren. Hoewel ik meen dat jij ook ziet van hoeveel belang die zaken zijn voor mijn reputatie en voor mijn welzijn, vraag ik je toch vertrouwen te hebben in wat ik uit lange ervaring zeg. Het is ongelooflijk hoe vurig ik verlang al mijn werkjes tot een goed einde te brengen, een zekere kennis van het Grieks te vergaren en me tenslotte geheel te wijden aan de theologische geschriften, die ik al zolang wil behandelen. Dankzij de goden is mijn gezondheid redelijk en ik hoop dat dat zo zal blij- | |
[pagina 290]
| |
ven. Daarom moet ik dit jaar al mijn zenuwen tot het uiterste spannen om de werken die ik heb voltooid, uit te geven en met mijn uitleg van de Heilige Schrift mijn critici, die er in groten getale zijn, tot zelfmoord te drijven, zoals zij verdienen. Vroeger al joeg ik grote dingen na, maar lusteloosheid, het onrechtvaardige lot, of mijn gezondheid hebben mij toen parten gespeeld. Nu, nu eindelijk moet ik al mijn geestkracht inzetten, me tot het uiterste inspannen, zodat ik, met mijn dierbare Horatius, ooit met trots kan zeggen: ‘Ik sta boven de afgunst’, en ‘voel haar beet bijna niet meer,’Ga naar voetnoot3. of, met andere woorden, de nijd van de afgunstigen kan vernietigen door de schittering van mijn grootheid. Ik vertrouw erop dat, met behulp van de goden, te kunnen bereiken, als me nog drie jaar worden geschonken. Maar mijn lot ligt bijna helemaal in jouw handen. Daarom moet jij je evenzeer inspannen om mij te steunen en je moet dat doen om verschillende redenen: ten eerste zijn de eerste tekenen van mijn succes aan jou te danken; ten tweede zijn we al heel lang zo goed bevriend, dat er geen nauwere band tussen twee stervelingen denkbaar is; en ten derde weet je dat de onsterfelijkheid van jouw naam nauw verbonden is met de eeuwige voortbestaan van mijn geschriften. Als ik met mijn genie mijn werken onsterfelijk kan maken, zal de herinnering aan jouw vriendschap nooit verloren gaan. Kom, vooruit, mijn dierbare Batt, laat je hart, dat gewijd is aan de oprechte vriendschap en aan de gratiën, weer kloppen, en laat iedere ader van je welwillendheid vloeien. Als je ooit in je vriendschap erover gedacht hebt je Erasmus te helpen - en dat heb je nooit nagelaten - leg je dan nu met je gehele ziel toe op deze taak. Ik doe onze vriendschap echter al groot onrecht aan als ik zo aandring, terwijl het al meer dan voldoende is als ik je eraan herinner. Ik vraag je dus niet mijn vriend te zijn, want je kunt geen grotere zijn; ik vraag je niet je te bekommeren om mijn lot, want dat stel je altijd al boven dat van jezelf; ik vraag je niet mijn belangen trouw en loyaal te dienen, want daarin overtref je mij. Maar ik vraag je een heel kleine, maar erg belangrijke gunst, namelijk dat je niet meer denkt dat, wat ik over mijn zaken aan jou schrijf, kunstmatige kronkelredeneringen zijn, waarmee ik mijn eigen belangen wil dienen. Als ik ooit, op momenten van ontspanning, wat grappen gemaakt heb of door de omstandigheden wat heb geïmproviseerd, wel, zoiets kan op zijn tijd, mijn beste Batt. In mijn huidige toestand heb ik echt geen tijd voor grappen en niet de minste reden om te liegen. Mogen de goden willen dat wij beiden in wederzijdse genegenheid gelukkig oud worden en dat de herinnering aan onze oprechte vriendschap bij het nageslacht zo lang mogelijk in leven blijft. Ik heb in deze brief nog geen komma gezet die met mijn gevoelens in strijd is. Is er iets dat ik niet met jou, dat wil zeggen met mezelf, zonder risico kan be- | |
[pagina 291]
| |
spreken of in alle vrijheid met je moet delen? Daarom smeek ik je, mijn dierbare Batt, dat je niet gelooft dat ook maar iets van wat ik schrijf, bedoeld is om je om de tuin te leiden. Ik zeg dat alles met meer ernst dan wij beiden eigenlijk zouden willen. Laat ik maar niet het al te ware woord van Horatius hoeven te citeren: ‘Als ik mijn been breek, lacht iedereen me uit en niemand helpt mij overeind.’Ga naar voetnoot4. Als ik je alleen van dit ene kan overtuigen, weet ik dat ik al het overige aan jou kan overlaten. Als de Vrouwe iets heeft gestuurd, zou ik willen dat je het aan een vertrouwde koerier meegeeft of aan Louis, samen met het geld uit Engeland. Ik denk dat je het ook aan de brenger van deze brief kunt geven, als er geen betere voorhanden is. Hij heeft vrouw en kinderen in Orléans en bezorgt voor veel mensen brieven. Maar als de Vrouwe niets heeft gegeven of als de koerier je niet bevalt, geef hem dan in ieder geval het geld uit Engeland mee, zodat ik naar Parijs kan gaan. Ik heb besloten dat te doen na het kerstfeest en toch kan geen rots kaler zijn dan ik. ‘En wat’, vraag je, ‘doet jouw vriend Jacob?’ Alles, mijn Batt, wat jij altijd doet, met dezelfde uitdrukking, dezelfde instelling als jij. Hij heeft uitbundig lief, hij bewondert zeer, hij prijst zonder maat, zonder ophouden. Hij deelt zijn kleine vermogen met zoveel vreugde, met zoveel goede wil, dat niemand ooit met zoveel genoegen een weldaad heeft ontvangen als hij die schenkt. Ik zeg dit niet om te overdrijven, maar jij bent hem óf zelf, óf hij is een tweede Batt - zo precies laat hij jouw oprechtheid, jouw genegenheid, kortom, dat goudeerlijke en onschuldige hart van jou zien. Maar vele dingen roepen me naar Parijs terug, ook al omdat ik me schaam een zo grote last te vormen voor het fortuintje van een zo oprechte en edelmoedige vriend. Hij leeft namelijk meer in de verwachting van een groot fortuin dan dat hij het al heeft. Wat hij op het ogenblik bezit, is weliswaar toereikend voor hemzelf, maar misschien te gering om mij te kunnen onderhouden. Maar ik meen dat vooral dit met de zuiverste parel moet worden genoteerd, dat ik in hem niet een vleierige - zoals de meeste anderen zijn - maar een hoogst betrouwbare vriend heb, zoals men er maar weinig of misschien geen aantreft. Geloof mij, hij heeft voor jou inmiddels evenveel vriendschap als voor mij. De naam van Batt is onophoudelijk op zijn lippen. Elke keer dat ik je prijs, brandt hij van verlangen jou te ontmoeten en te omhelzen. Jij zult dus ook van hem gaan houden. Jacob zal de vriend zijn van Jacob, de oprechtste van de oprechtste, de geleerde van de geleerde, de bijna overdreven bewonderaar van Erasmus van een bewonderaar van Erasmus. Als je bedrogen uitkomt, daag me dan voor het gerecht. | |
[pagina 292]
| |
Stuur tegelijkertijd mijn aantekeningen met betrekking tot het schrijven van brieven,Ga naar voetnoot5. die zich in mijn bagage bevinden, want ik ben bezig dat werk af te maken. Stuur eveneens mijn perkamenten Augustinus en een exemplaar van het gebed tot de H. Maagd, want Augustijn heeft dat van mij gehouden. Wat kan ik verwachten van de Vrouwe? Is de proostGa naar voetnoot6. me gunstig gezind? Hoe staat de abt tegenover me, nu hij is teruggekeerd van zijn broer, die mij niet zo erg mag? Hebben mijn Adagia succes? Wat is er voor nieuws in Engeland? Ik wacht, zoals CiceroGa naar voetnoot7. zegt, tot je me alles over alles vertelt. Ik heb over de laatste kwestie via dezelfde koerier ook geschreven aan Anton,Ga naar voetnoot8. op instigatie van Dismas, de broer van de abt. Ziehier de reden. De jongeman heeft een goed verstand en ik herinner me niet bij iemand ooit meer vernuft en bescheidenheid te hebben aangetroffen. Hij heeft een passie voor de studie, maar de onnozele stof die men hem voorzet, lijkt ver te staan beneden wat hij verdient. Hij leeft verwaarloosd, in vuile en vieze omstandigheden, in een pleeggezin, zoals men dat noemt, te midden van jongens die liever allerlei streken uithalen dan studeren; van die lui die liever een zwaard dan een boek hanteren en die de nacht liever in de kroeg doorbrengen dan gebogen over een boek. Wel, je weet hoe makkelijk een slecht gezelschap je op die leeftijd bederft. Die arme jongen, verstandig als hij is en voortdurend in mijn gezelschap, wordt steeds enthousiaster voor de letteren. Hij wenst uit alle macht te ontsnappen aan de zwijnenstal van die nietsnutten en zijn intrek te nemen bij mijn vriend Jacob. Zij gevoelen grote vriendschap voor elkaar. Jacob wil een jongen van goede afkomst in huis hebben, die zich helemaal aan de letteren wijdt, om hem zijn eigen wetenschap door te geven. De jongeman wil graag een plek waar hij fatsoenlijk kan leven en zich helemaal aan de letteren kan wijden. Als je de gelegenheid hebt, probeer dan de abt zover te krijgen dat hij hem uit dat huis weghaalt en hem toevertrouwt aan Jacob Voecht. Je maakt dan de jongen gelukkig en doet mijn vriend een groot genoegen. En ik ben er zeker van dat de abt ons allen zeer dankbaar zal zijn. Schakel ook Anton, aan wie ik al heb geschreven, in om op de gevoelens van de abt in te werken. Bij nader inzien heb ik de abt niet geschreven,Ga naar voetnoot9. en ben ook niet van plan dat te doen totdat ik wat van je gehoord heb. Je moet zelf maar naar St. Omer gaan, waar je je veel beter op de hoogte kunt stellen. Ik stuur je ter afleiding een brief van WillemGa naar voetnoot10. aan mij, en wel om jou te | |
[pagina 293]
| |
amuseren, want hij is erg geestig en retorisch. Zie hoe kronkelig hij redeneert en langs welke wegen hij sluipt om, doende alsof hij iets anders beoogt, mij zover te krijgen dat ik hem enige exemplaren stuur van de Adagia, natuurlijk op mijn risico, en dan zal hij me heel fatsoenlijk de opbrengst opsturen. Geen slechte zakenman! Hij weet winst te peuren uit het geld en de risico's van een ander. Mijn vriend Jacob heeft hem een Griekse grammatica geschonken, want ik zou dolgraag willen dat hij smaak krijgt in die studie. Aan jou de taak om hem daartoe dikwijls aan te sporen in je brieven. Hij is van nature nogal laks; en dan dat leven dat hij leidt, zonder studievriend, zonder rivaal, zonder bewonderaar, zonder aanmoediging. Dat alles maakt van de meest enthousiaste persoon toch een lethargisch mens. Op het ogenblik ben ik druk bezig met Over het schrijven van brieven. Als je dat een goed idee vindt, zal ik het opdragen aan je prins Adolf. Ik ga ook proberen de Copia af te maken. De koerier die je deze brief brengt, lijkt me betrouwbaar, je kunt hem zonder vrees alles meegeven wat je wilt. Als je inmiddels Louis al hebt teruggestuurd, geef dan toch nog precies aan wat je hem hebt meegegeven. Groet uit mijn naam je trouwe Pierre en zijn uitstekende vrouw. En breng me weer onder de aandacht van je leerling Adolf. Jacob, je andere ik, vraagt me zijn beste wensen over te brengen aan zijn andere ik, dat wil zeggen aan jou, en vraagt je aan hem te denken. Hij verdient het dat jij van hem houdt, niet met een vriendschap van het hof, maar een vriendschap à la Batt. Vaarwel, mijn uitnemende en geliefde Batt. Orléans, in de ochtend van 11 december [1499] |
|