De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 280]
| |
Erasmus aan hofdichter Fausto, gegroetMijn bediende heeft mij, volgens jouw aanwijzing en met jouw woorden, een angsthaas genoemd, omdat ik, alleen uit vrees voor een pestepidemietje, ben weggevlucht. Een onverdraaglijke belediging voor een Zwitserse huursoldaat, maar een dichter, minnaar van rust en lommer, raakt zij hoegenaamd niet. Als je niet bang bent voor dergelijke dingen, geef je geen blijk van moed, maar van domheid, meen ik. Als je in een eerlijk gevecht de vijand zou kunnen afweren, terugslaan, overwinnen, dan mag, wat mij betreft, ieder die flink wil lijken, dat doen. Hercules kon het monster van Lerna, zijn laatste en moeilijkste karwei, niet met het zwaard temmen, maar heeft het toch kunnen bedwingen met het Griekse vuur. Maar waarom het hoofd bieden aan een kwaad dat je niet kunt zien of overwinnen? Sommige dingen kun je beter ontvluchten dan ertegen ingaan. De sterke AeneasGa naar voetnoot1. heeft het niet tot een treffen laten komen met de sirenen, maar is ver van de gevaarlijke kust van zijn weg afgebogen. Maar er is, zeg je, helemaal geen gevaar. Misschien, maar ondertussen zie ik heel wat mensen sterven, ook al is er geen gevaar. Ik zeg de vos van Horatius na: ‘Omdat de sporen mij angst aanjagen, want de meeste gaan jouw kant op, weinige keren terug.’Ga naar voetnoot2. Zoals de zaken er nu voorstaan, zou ik niet aarzelen niet alleen naar Orléans, maar naar het Cadiz van Hercules te vluchten, ja zelfs naar het verste eiland van de verre Orkney-eilanden. Niet omdat ik bangelijk ben en verwijfd, maar om niet terecht te hoeven vrezen; niet om te sterven, waartoe wij allen veroordeeld zijn, maar om niet te sterven door eigen schuld. Als Christus zijn apostelen aanspoort om de zwaarden van de vervolgers te ontvluchten door van tijd tot tijd van stad te veranderen, waarom zou ik dan niet een dodelijk gevaar ontvluchten, als ik dat makkelijk kan? Trouwens, mijn muzen, die hierGa naar voetnoot3. tussen Accorso, Bartolo en Baldo povertjes zitten te bevriezen, spoorden mij allang aan weer terug te keren, evenals de bittere en felle kou, die buitengewoon goed is om de kiemen van deze ziekte te vernietigen. | |
[pagina 281]
| |
Maar sommige resten van de enorme brand: rook, stank, brandende restanten, en misschien nog wat vonkjes ‘verborgen onder de bedrieglijke as,’Ga naar voetnoot4. doen me nog twijfelen. Ik weet wel, mijn vriendelijke Fausto, dat het overbodig is je te vragen datgene te doen waar je zelf al spontaan mee bezig bent. Toch verzoek ik je om de Adagia, die ik onlangs ontijdig ter wereld heb gebracht, op te luisteren met een aanbeveling van jouw hand, zodat ze vlugger verkocht worden. Je hoeft dit niet zozeer voor het werk zelf te doen als wel uit vriendschap voor mij. Ik ben niet zo zelfgenoegzaam dat ik de tekortkomingen niet meer zie. Maar als je goedkope waar wilt uitventen, moet je die des temeer aanprijzen, hoe minder die het verdient. En als je je hulp aanpast, niet aan je mening, maar aan onze vriendschap, dan zal ik des temeer bij je in het krijt staan. Ondertussen wil ik niet beweren dat je geen andere keus hebt dan mijn bagatellen aan te prijzen, want je hebt al eenmaal, in de lovende brief die aan het werk voorafging, alles geprezen. Daarom rest je nog maar één alternatief: óf ze voortdurend te blijven prijzen óf als een wispelturig man bekend te staan. Tenslotte zal ik veel moeite doen om het werk, dat in eerste instantie niet al te goed was uitgewerkt, niet alleen bij te vijlen, maar in zijn geheel op het aambeeld te leggen en om te smeden. Dan zal het uiteindelijk zo fraai ogen dat jij geen spijt hoeft te hebben het te hebben aangeprezen, en het werk zich niet al te zeer hoeft te schamen voor je buitensporige lof. Daarom ben ik van plan je hierin niet alleen als criticus, maar ook als architect te laten optreden. Orléans, de ochtend van de feestdag van Sint Elisabeth [1499] |
|