De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd133 Aan Jacob Batt
| |
[pagina 277]
| |
beloofd had binnen vier weken terug te keren. Ik weet heel goed dat reizigers veel onverwachte dingen kunnen overkomen - ziekte, bandieten, onvoorziene zaken, kortom duizend redenen voor oponthoud. Maar toch bekroop me - en niet zomaar - de niet geringe vrees dat er in deze zaak een groot bedrog in het spel was. Om te beginnen, je kent het karakter van Augustijn en zijn vroegere streken; vervolgens hoor ik dat de jongeman hier tamelijk veel schulden heeft en niet zeer verstandig en betrouwbaar is. Daar komt nog bij dat hij nauw verbonden is met de meest geheime plannen van Augustijn. Dat alles komt nu pas aan het licht, maar, zoals gewoonlijk, ‘na het feest’, zoals het gezegde luidt. Ik verbaasde me er toch al dikwijls over, waar die onverwachte vrijgevigheid van Augustijn en zijn plotselinge gedaanteverwisseling vandaan kwam. Een man die toch gewoon was andermans spullen te stelen, schenkt nu zijn spullen rijkelijk weg. Want de laatste tijd heeft hij iets meer voor mij uitgegeven dan hij van mij heeft ontvangen. Soms begon het vermoeden me te bekruipen dat hij me lokaas voorzette, zodat ik, als ik eenmaal was gevangen, alles zou ophoesten ten gunste van mijn vogelaar. Als ik me niet helemaal vergis, is dit vermoeden niet geheel onterecht. En opdat je begrijpt dat dit zo is, zal ik je vertellen wat er is gebeurd. Uit vrees voor de pest ben ik naar Orléans uitgeweken. Daar is al een paar dagen later een van de jongens die bij Augustijn in pension is, ziek geworden. Ik weet niet of het besmettelijk was en ben daarvan nog niet zeker. Dat is even moeilijk te zien als een inktvis die zich in zijn eigen duisternis rondwentelt. Maar toen de jongen al vier dagen en meer had overgegeven en voortdurend leed aan diarree, heb ik, vrezend dat ik wat zou oplopen van al deze stank, Augustijn uiteengezet dat het beter was als ik vijf of zes dagen ergens anders heen zou gaan, plaats voor hem zou maken en mijn neus in veiligheid zou brengen en daarna zou terugkeren. Augustijn heeft dat dadelijk als smoes gebruikt om mij vijandig te bejegenen, ook al liet hij eerst niets blijken. Hij vond dat het niet aan hem was mij raad te geven, ik moest maar doen wat mij goed leek, en dat hij daar geen oordeel of advies over kon geven. Omdat hij dacht dat ik toen geen cent bezat en niets kon uitrichten zonder geld, betekende dat dat ik tegen mijn zin bij hem moest blijven of dat ik anders in grote verlegenheid zou geraken. Ik heb me toen vervoegd bij een zekere Antwerpenaar, een meester Jacob Voecht, professor in het kerkelijk recht. Het is een zeer hoffelijke jongeman, die graag kennis met me wilde maken en die op de hoogte is van mijn literaire werk, dat hij bewondert en bejubelt. Ik ben bij hem ingetrokken met de bedoeling naar Augustijn terug te keren als de jongen was genezen. Daarop is Augustijn niet alleen kwaad geworden, maar hij begon jaloers te worden op mijn gastheer en, deels door te zwijgen, deels door allerlei raadselachtige opmerkingen, waarmee hij | |
[pagina 278]
| |
allerlei toespelingen maakte, gaf hij te kennen dat hij mij de terugkeer in zijn huis ontzegde. Hoewel ik daar al enige tijd een voorgevoel van had, kreeg ik steeds meer zin om uit te vissen hoe het zat. Hij kwam met allerlei smoesjes aanzetten, want je kent de man. Maar zij die veel liegen, hebben niet altijd een goed geheugen. Kortom, ik heb de ziel van mijn gastheer ontmaskerd als die van een verrader, een bandiet en, om met één woord alles te zeggen, van Augustijn, van die oude Augustijn, zeg ik, die ik je gedeeltelijk heb beschreven.Ga naar voetnoot2. Ik voel dat hij allerlei bittere, gemene, sluwe plannen zit uit te broeden, zoals je die van hem kunt verwachten, en vooral zijn meest geheime list, namelijk de jongeman die ik naar Engeland had gestuurd, buiten mijn weten op te vangen en zich het geld en de brieven toe te eigenen die hij zou meebrengen, en hem daarna, natuurlijk, ergens anders heen te sturen. Ik weet vele redenen waarom hij dat makkelijk kan doen. Ik krijg een verhaaltje voorgeschoteld dat de jongen gevlucht is, dat hij nergens komt opduiken. Ondertussen zal er het volgende gebeuren. Augustijn zal zelf op de vlucht slaan of zal ons op een of andere manier ruïneren. Geloof mij, Batt, ik verwacht niets anders van hem dan dat wat je van een gemene sluipmoordenaar kunt verwachten. Maar, helaas, ik ben als de dood dat de jongeman al is teruggekeerd en dat de rover zich al meester heeft gemaakt van de buit. Ik ben er zeker van dat hij hem al in handen heeft, om de volgende reden. Augustijn, liegend zoals hij gewend is, heeft zich onlangs laten ontvallen dat hij ik weet niet wat gehoord had over de komst van de jongeman, dat hij al op weg was, maar dat hij niet over Parijs, maar langs een andere weg zou komen. De bedoeling ervan was dat ik hem niet tegemoet zou gaan en hem niet onderweg zou opvangen. Ik begon hem dadelijk met nadruk te vragen, van wie hij dat had gehoord. Eerst probeerde hij me wat op de mouw te spelden en begon over andere dingen te praten, maar toen ik bleef doorvragen en hem onder druk bleef zetten, zei hij dat hij het van een man, die hij met name noemde, had gehoord. Ik stuur onmiddellijk iemand naar die man om hem te vragen wat hij gehoord had over Jean. Hij gaf me alleen maar die informatie die hij van Augustijn zelf leek te hebben gehoord. Ik beklaag me bij Augustijn: waarom wilde hij me wijsmaken dat de man aan wie hij het zelf verteld had, de brenger was van het bericht? Augustijn verschoot van kleur, wijzigde zijn verhaal, en toen ik maar bleef aandringen, zei hij me eindelijk dat hij dat in dronkenschap gezegd had, want hij had de man inderdaad dat verhaal verteld. Ik zou nog veel van dergelijke streken kunnen vertellen. Maar wees ervan doordrongen, mijn beste Jacob, dat ik er nu vast van overtuigd ben dat Augustijn, als hij dat stiekem kan doen, mijn ondergang zal bewerken en op de | |
[pagina 279]
| |
eerste plaats het geld zal zien te bemachtigen. Als je me dus wilt redden, laat deze zaak dan niet op zijn beloop en spaar kosten noch moeite. Want als ik deze klip veilig kan omzeilen, vertrouw ik erop dat al het overige goed zal komen. Ik zou willen dat je het volgende voor me doet, tenzij je een beter plan hebt. Als de jongeman nog niet is teruggekeerd uit Engeland, is het mogelijk dat hij op een andere kust Frankrijk binnenkomt, waarschijnlijk op instructie van zijn meester. Daarom, als je boeken hebt of het geld van de verkoop hebt geïnd, geef dat dan vooral niet uit handen, houd wat je hebt. Als je hem naar Zeeland of ergens anders heen hebt gestuurd, en hij nog niet is teruggekeerd, probeer dan met alle macht hem terug te laten komen, en ontfutsel hem wat hij heeft en vertrouw hem, voor alles wat mij aangaat, nog geen stuiver toe. Zeg dat je er zeker van bent dat ik binnen een paar dagen naar jullie toekom. En als je een goede smoes kunt bedenken, houd dan ook alles van Augustijn vast, want ik heb nog niet al mijn bezittingen van hem teruggekregen. Als de jongeman al is teruggekeerd en bij jou is geweest, schrijf dan onmiddellijk via de betrouwbaarste boden, op welke dag hij is vertrokken, met hoeveel geld en op wiens naam, en welke brieven hij had, zodat ik aan die wolf Augustijn de zaak duidelijk kan uiteenzetten. Zet in de brief een paar dreigementen die ook een zeer zelfbewust man, zoals deze, de stuipen op het lijf jagen. Of stuur anders Adriaan hierheen, die moet doen alsof hij mij een bezoek komt brengen en die intussen alle sporen van de vluchtende jongeman natrekt. Ik smeek je, Batt, in deze zaak alles wat je aan list, geld en inzet hebt, aan te wenden. Als de jongeman uit Engeland aankomt bij jou, na alles te goeder trouw te hebben geregeld, moet je toch al mijn spullen veilig bij je houden en hem nog geen pen toevertrouwen, en gebruik de smoes die ik gezegd heb. Als de jongeman al bij jullie is vertrokken en wat geld heeft gebracht, en het niet twijfelachtig is dat Augustijn een streek heeft uitgehaald, stuur dan dadelijk iemand naar Engeland om de zaak te onderzoeken, als je vindt dat daar reden toe is. Stuur ook, wat je van de jongeman hebt ontvangen, via een bode van St. Omer, en zorg dat deze goed weet en gewaarschuwd is dat het niet bij Augustijn terecht komt, maar óf bij meester Dismas, de broer van de abt, óf bij meester Jacob Voecht uit Antwerpen, bij wie ik woon, óf stuur, als daar reden voor is, Adriaan. Vaarwel, mijn beste en vriendelijke Batt. Het verbaast me dat je niets geschreven hebt, terwijl er zoveel te schrijven viel, via de jongeman die de zoon van de proost hierheen heeft gebracht. Vaarwel. Meester Jacob, mijn huisgenoot, laat je groeten. Bevrijd mij zo spoedig mogelijk van deze angst, als ik me vergis; van een ramp, als ik terecht verdenkingen koester. Orléans, In het jaar [1499] |
|