De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 269]
| |
130 Aan Jacob Batt
| |
[pagina 270]
| |
in een bui van neerslachtigheid te schrijven. En als je ook maar even denkt dat ik niet genoeg spijt heb van mijn fout, zal ik geen straf weigeren, als je me maar weer in genade aanneemt. Ik ben niet zo brutaal je te durven vragen onze oude vriendschap van vroeger te herstellen; het zal al geweldig zijn als ik, aan de uiterste rand daarvan, nog een plaatsje mag bezetten. Ik erken het helemaal niet als mijn verdienste, dat de proostGa naar voetnoot1. zo oprecht het beste met mij voorheeft. Ik vereer je en omhels je omdat je me met zoveel genegenheid bij een zo groot man hebt aanbevolen. Je belooft een ijverig en trouw beschermheer voor mij te zullen zijn bij de Vrouwe van Veere en wat, zeer geëerde Batt, kan ik van mijn kant tegenover die toewijding van jou zetten? Wat anders dan mijzelf? Maar ik verkeer allang in je slavernij. Je hebt me ook Willems brief gestuurd en het leek me dat je me daardoor aanraadde zo snel mogelijk een boom te kiezen om me aan op te hangen. Ik begrijp al een tijdje dat het met mij gedaan is, als hij mijn opvolger is. Maar moet ik die ramp, die ik mezelf door mijn domheid op de hals heb gehaald, zo gelaten ondergaan? Zelfs als je me aan het kruis wilt nagelen, zal ik dat verdragen, en ik zal dat makkelijker verdragen dan te zien dat je Willem boven mij verkiest. Alleen dit vraag ik je smekend, bij jouw geluk en bij de goden die op mij vertoornd zijn, dat, als je besloten hebt mij te gronde te richten, je me een lange martelgang bespaart. Ik hoop niet dat je denkt dat het aan mijn traagheid te wijten is, dat ik de abt niet heb geschreven. Ik heb geen enkel onderwerp kunnen bedenken en je kent mijn traagheid van geest, die te laken is, maar hoe genees je een ezel daarvan? Bovendien dacht ik dat hij langer in Brabant zou blijven. Ik heb aan heer AntonGa naar voetnoot2. geschreven, zodat je niet denkt dat ik me van alle verplichtingen afmaak. Ook nu kon ik geen goed onderwerp bedenken. Want ik weet dat het gevaarlijk is, te schrijven aan mensen die erg nieuwsgierig, maar niet erg ontwikkeld zijn. Maar jouw aansporingen en jouw bezweringen hebben mij ertoe gedwongen en ik heb hem geschreven, niet zoals ik graag had gewild, maar zoals ik kon. En ik heb hem liever willen beledigen door slecht te schrijven dan jou boos te maken door niet te schrijven. De man die men tot ketter verklaarde, is gered. Ik feliciteer daarmee allereerst het meisje; haar liefdevolle tranen hebben mijn hart verscheurd. Vervolgens feliciteer ik jou, omdat de geloften die je in naam van het meisje hebt afgelegd, niet tevergeefs zijn geweest. Tenslotte de man zelf, als hij van gedachten is veranderd. Des temeer verdient die misdadige waarnemend predikerGa naar voetnoot3. een marteling. Wat een gemene, hebzuchtige, opgeblazen kerel! Mede | |
[pagina 271]
| |
uit haat voor deze man, heb ik de zaak van die zogenaamde ketter zo energiek bepleit bij de abt. Je vraagt me wat exemplaren van Terentius te kopen, samen met de Oden van Willem. Ik zal ervoor zorgen dat je me beschouwt als een profijtelijke slaaf. Maar vergeef me dat ik niet zelf naar Parijs ben teruggekeerd om ze te kopen; ik wilde wel, maar de enorme, plotselinge regenval verhinderde het. En zodra de weg doorregend is, is hij nauwelijks begaanbaar voor een paard. Bovendien heeft de koerier bevestigd dat jij hem een tinnen muntGa naar voetnoot4. hebt gegeven, die hij thuis heeft gelaten. Ik had niets dat ik hem kon geven, er was niemand van wie ik iets kon lenen en mezelf heb ik niet kunnen verpanden in een onbekende stad. Ik zal toch proberen, als een of andere god mij zijn bijstand wil verlenen, je te sturen wat je vraagt. Ik heb weer wat hoop geput uit het feit dat je me uitnodigt naar het kasteel te komen als de pest ons hiervandaan drijft, mijn barmhartige Batt. Waarom zal ik niet hiervandaan toesnellen om je knieën te omknellen, en, diep gebogen, je voeten te kussen? Ik zie dat je wilt dat ik gered word, je wilt niet dat ik omkom van honger. Is er een wreder of schandelijker marteling? Mijn beschermheer, nu al bedreigt de pest ons hier, nu al verlang ik ernaar naar die gelukzalige burcht te vliegen, veel liever dan dat ik ten hemel vaar. Maar vergeef me mijn schroom, ik vrees nog steeds dat jouw boosheid die, ik weet niet hoe, tegen mij is ontbrand, niet over is. Zo gauw ik enige zekerheid heb dat die is uitgeraasd, zal ik eindelijk dit toevluchtsoord verlaten. Sta mij toe dat ik ondertussen, vanwege mijn fijngevoeligheid, nog wat langer wegblijf. Daarna zal ik terugkeren, als ik een paar vrienden bereid heb gevonden op te treden als tussenpersonen. Je opmerking dat het gedicht van Willem je heel goed bevallen is, doet me nogmaals begrijpen hoe ik heb gefaald. Ik weet niet wie van de goden van onder- of bovenwereld ik moet aanroepen, behalve jou, die voor mij de plaats inneemt van welke god ook. Caminade brengt je de grootst mogelijke dank, omdat je je verwaardigd hebt hem te noemen in je zeer fraaie brief. Hij heeft ook onmiddellijk jouw decreet aanvaard en al zijn spullen doorzocht om te zien wat hij je kon sturen. Hij heeft, geloof me, niets wat jij niet hebt, behalve wat dagelijks gebruikte zinnen,Ga naar voetnoot5. die men bij bijeenkomsten en maaltijden bezigt. Als je wilt, zal ik ze sturen, wanneer ze gecorrigeerd en aangevuld zijn. Ik zal ook mijn werk Over het schrijven van brieven bijvijlen, en het je, als je het vraagt, toesturen. Als je verder nog iets wilt hebben, sta ik klaar om het je te zenden. | |
[pagina 272]
| |
Tot zover jouw brief. Nu nog iets anders. Ik heb een jongeman met een vracht boeken naar je toe gestuurd, maar ik neem aan dat jij, al voor zijn komst, je brief had geschreven. Daarna heb ik je geschreven via Adriaan,Ga naar voetnoot6. en o, wat betreur ik dat. Want ik heb geschreven - ik heb er veel spijt van en schaam me ervoor - in een pessimistische bui, maar dat was voordat ik jouw brief had ontvangen. Maar alsjeblieft, vergeef het me, en dat je maar altijd aan dat hof gelukkig en rijk mag leven. Vaarwel. Ik zal hier genoeg honger lijden, zoals ik ook verdien. Ik heb aan de koerier drie douzains meegegeven, die ik met moeite, en niet zonder dat ik me ervoor schaamde, van Augustijn heb kunnen loskrijgen, en ik heb hem gewezen waar hij de boeken kon kopen. Ik heb aan de abt geschreven. Die brief zal niets uitrichten, tenzij jij hem voorleest. Zorg daarom dat je erbij bent als hij hem ontvangt. Vaarwel, mijn zeer dierbare en zeer vriendelijke Batt. Wat je uitnodiging betreft, ik zeg niet nee. Wees er zeker van dat, als de pest hier verschijnt, ik het liefste bij jou mijn toevlucht zoek. [St. Omer, 1499] |
|